Rechtspraak
Uitspraakdatum
25-08-2014
ECLI
ECLI:NL:TADRSGR:2014:242
Zaaknummer
R. 4376/13.283
Inhoudsindicatie
De advocaat van de wederpartij had zich van de hoogst ernstige beschuldigingen dienen te onthouden, nu hij zich over de gegrondheid daarvan niet kon uitlaten. Klacht gegrond; maatregel van berisping.
Uitspraak
1. VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij brief van 22 oktober 2013 aan de Raad van Discipline met kenmerk K242 2013 bm/ksl, door de raad ontvangen op 24 oktober 2013, heeft de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 23 juni 2014 in aanwezigheid van klaagster en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.3 De raad heeft kennis genomen van de stukken die op grond van het bepaalde in artikel 49 lid 2 van de Advocatenwet ten kantore van de griffier ter inzage hebben gelegen.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.
2.2 Er is een geschil geweest tussen een cliënt van verweerder en klaagster.
2.3 Verweerder heeft de belangen van onder meer de heer H. behartigd in het kader van een geschil over de eigendom van een auto.
2.4 Klaagster en de heer De G. zijn een verpanding overeengekomen van de betreffende auto.
2.5 Voorts heeft klaagster in een verzoek tot het leggen van conservatoir derdenbeslag ook de heer De G. als onafhankelijk gerechtelijk bewaarder ex art. 709 Rv voorgedragen.
2.6 Bij brief van 18 april 2013 heeft verweerder de advocaat van klaagster geschreven en voor zover in deze relevant het volgende gesteld: “Klaagster (red.) heeft nimmer het bezit gehad van de auto, nimmer de eigendom daarvan verkregen. Klaagster (red.) is afhankelijk van een geringe uitkering krachtens de WAO en financieel volstrekt niet in staat om een auto als de onderhavige te kopen. De door klaagster (red.) overgelegde stukken maken deel uit van een crimineel netwerk waar klaagster (red.), W., P. en ook De G. deel uitmaken…
Eveneens zal aangifte worden gedaan tegen De G. (red.), die zich eveneens schuldig maakt aan frauduleuze activiteiten. De overeenkomst tussen klaagster (red.) en De G. (red.) is valselijk opgemaakt en past in een reeks van gevallen waarin sprake is van valsheid in geschrifte.”
2.7 Bij brief van 17 juni 2013 heeft klaagster zich bij de deken beklaagd over verweerder.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Met name verwijt klaagster verweerder dat hij, zonder dat hij daar bewijs van heeft geleverd, in een brief van 18 april 2013 aan klaagsters advocaat haar ervan heeft beschuldigd lid te zijn van een crimineel netwerk. Klaagster is van mening dat verweerder in de betreffende brief te ver is gegaan met de beschuldigingen aan haar adres.
4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft gesteld dat gelet op de gedragingen van klaagster zijn uitlatingen niet als klachtwaardig aangemerkt kunnen worden. Temeer niet nu deze uitlatingen zijn gedaan in confraternele correspondentie. Van smaad is wat verweerder betreft geen sprake.
5 BEOORDELING
5.1 Voorop gesteld wordt dat een advocaat een grote mate van vrijheid toekomt om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze die hem passend voorkomt. Deze vrijheid is niet onbeperkt. De vrijheid kan onder meer worden ingeperkt indien de advocaat zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij of anderszins bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. De aan de advocaat toekomende grote mate van vrijheid brengt mee dat een advocaat mag afgaan op de juistheid van de gegevens die zijn cliënt hem verstrekt, tenzij hij weet, of uit de op dat moment te zijner beschikking staande stukken kon weten, dat de door de cliënt verstrekte gegevens onjuist zijn.
5.2 Verweerder heeft ter gelegenheid van de behandeling ter zitting gesteld dat er zich in zijn dossier verschillende stukken bevinden, die hetgeen hij in de brief van 18 april 2013 over klaagster heeft gesteld kunnen onderbouwen. Verweerder heeft echter nagelaten deze stukken in deze procedure te overleggen. De keuze om dat niet te doen, komt geheel voor rekening en risico van verweerder. De raad passeert de stelling van verweerder, omdat de raad bij gebreke van de door verweerder genoemde stukken niet kan beoordelen in hoeverre (een of meerdere van) de stellingen van verweerder juist zijn. Op basis van wat zich in het klachtdossier bevindt, is de raad van oordeel dat de wijze waarop verweerder de juistheid van de door zijn cliënt aan klaagsters adres geuite aantijgingen heeft onderzocht en onderbouwd onvoldoende is. Niet kan worden vastgesteld dat sprake is van een crimineel netwerk, valsheid in geschrifte of een crimineel handelen aan de zijde van klaagster. Verweerder had zich van deze hoogst ernstige beschuldigingen dienen te onthouden indien hij zich niet over de gegrondheid daarvan kan uitlaten. Verweerder diende zich dan te bedienen van een andere en minder incriminerende stellingname om het beoogde doel te bereiken. Dat een en in ander in confraternele correspondentie zou zijn neergelegd maakt het vorenstaande niet anders. De klacht is dan ook gegrond.
6 MAATREGEL
Gelet op de aard en de ernst van de begane overtreding en het feit dat verweerder de onjuistheid van zijn handelen niet inziet, acht de raad de maatregel van berisping passend en geboden.
7 BESLISSING
De Raad van Discipline:
- verklaart de klacht gegrond en legt aan verweerder de maatregel van berisping op.
Aldus gewezen door jhr.mr. A.W. Beelaerts van Blokland, plaatsvervangend voorzitter, mrs. M.G. van den Boogerd, W.J. Hengeveld, P.J.E.M. Nuiten, P.C.M. van Schijndel, leden, bijgestaan door mr. M. Boender-Radder als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 25 augustus 2014.
griffier voorzitter
Deze beslissing is in afschrift op 27 augustus 2014 per aangetekende brief verzonden aan:
- klaagster
- verweerder
- de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.
Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:
- klaagster
- verweerder
- de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten
Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.
De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.
Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:
a. Per post
Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:
Postbus 9679, 4801 LT Breda.
b. Bezorging
De griffie is gevestigd aan het adres Thorbeckeplein 8, 4812 LS Breda.
Indien u bij de griffie van het Hof van Discipline een stuk wenst af te geven en daarvoor een ontvangstbewijs wenst te ontvangen, dient u tijdig contact op te nemen teneinde er zeker van te zijn dat het stuk onder verkrijging van de ontvangstbevestiging kan worden afgegeven.
c. Per fax
Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.
Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof
076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl
Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl