Rechtspraak
Uitspraakdatum
10-02-2014
ECLI
ECLI:NL:TADRARL:2014:185
Zaaknummer
13-122
Inhoudsindicatie
Verzet tegen voorzittersbeslissing ongegrond. Voorzitter heeft de juiste maatstaf aangelegd bij de beoordeling van de klacht tegen verweerder, in zijn hoedanigheid van deken.
Uitspraak
Beslissing van 10 februari 2014
in de zaak 13-122
naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter van de raad van discipline van 29 augustus 2013 op de klacht van:
[ ]
klager
tegen:
mr. P.M. Wilmink
advocaat te Arnhem in zijn hoedanigheid van Deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland (voorheen: Arnhem)
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij brief aan de raad van 26 juli 2013 met kenmerk 2013 KNN 101, door de raad ontvangen op 1 augustus 2013, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Nederland de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.2 Bij beslissing van 29 augustus 2013 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad de klacht kennelijk ongegrond verklaard, welke beslissing op 1 september 2013 is verzonden aan klager.
1.3 Bij faxbericht van 7 september 2013 heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.
1.4 Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 25 november 2013 in aanwezigheid van klager en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.5 De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven, alsmede van het verzetschrift van klager van 7 september 2013 en van zijn brief d.d. 11 november 2013. In deze laatste brief heeft klager de klacht die aanvankelijk ook namens de “VvE” is ingediend, ingetrokken.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht en het verzet wordt van de feiten, zoals die zijn opgenomen in de voorzittersbeslissing van 29 augustus 2013, die aan deze beslissing zal worden gehecht, uitgegaan.
3 KLACHT
3.1 de klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat:
a) ten onrechte de ontvangst van de klachten tegen mrs. R. en B. niet is bevestigd bij brief van 5 april 2013. Blijkens de brief van 5 april 2013 is de klacht tegen mr. V. ontvangen op het Bureau van de Orde Gelderland op 25 maart 2013. Het is niet alleen dat de klacht tegen de mrs. R. en B. niet is bevestigd, maar ook de bevestiging van de klacht tegen mr. V. was te laat, aangezien dat binnen één week na ontvangst had moeten plaatsvinden. Aldus is niet gehandeld conform het bepaalde in de leidraad houdende regels inzake de dekenale klachtafhandeling. Immers, de bedoeling van artikel 3 van de leidraad is dat de klager zekerheid wordt verstrekt dat de klacht is ontvangen. De bevestiging van de klacht tegen mr. V. zegt niets over de ontvangst van de klachten tegen de mrs. R. en B. Aan verweerder is bovendien twee keer gemeld –bij brief van 8 april en 15 april 2013- dat de bevestiging achterwege is gebleven;
b) in de namens verweerder gestuurde brief van 5 april 2013 ten onrechte een kopie van een identiteitsbewijs en/of een verklaring wordt verlangd dat klager bevoegd is namens de VvE klachten in te dienen. Bij brief van 8 april 2013 heeft klager namens de VvE gevraagd om uitleg, maar verweerder heeft hierop niet gereageerd. Ook het tweede verzoek om informatie van 15 april 2013 bleef onbeantwoord. Het overleggen van een identiteitsbewijs was onnodig en niet dienstbaar aan het onmogelijk maken van identiteitsfraude en niet gebaseerd op een wettelijke bepaling;
c) ten onrechte is in de brief van 5 april 2013 aangegeven dat de klacht tegen mr. V. onduidelijk is en nader diende te worden omschreven. De omschrijving van de klacht staat expliciet in het klaagschrift, zo ook de feiten en concrete bezwaren.
4 VERZET
4.1 De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, het volgende in:
a) Het dossier op grond waarvan de voorzitter de beslissing heeft genomen was niet compleet. Ten onrechte heeft de deken de brieven van 19 juli en 22 juli 2013 van klager niet aan het dossier toegevoegd.
b) De voorzitter heeft bij de beoordeling van de klachtonderdelen een onjuiste maatstaf aangelegd door te overwegen dat de deken een grote mate van vrijheid geniet in de manier waarop hij zijn onderzoek naar een klacht inricht. Door de wijze waarop de deken de klacht (niet) heeft onderzocht is het vertrouwen dat klager in de advocatuur heeft beschaamd. Ter toelichting en onderbouwing van deze grond voor het verzet heeft klager aangevoerd:
- de deken heeft ten onrechte de voorschriften voor de ontvangst zoals die blijken uit de “Leidraad houdende regels inzake dekenale klachtbehandeling” niet in acht genomen. In strijd met het bepaalde in de leidraad heeft de deken per e-mail de ontvangstbevestiging van 2 van de klachten per e-mail verstuurd. Bovendien is de ontvangstbevestiging van de klacht te laat gebeurd;
- de voorzitter heeft ten onrechte niet in zijn oordeel betrokken dat het verzoek om het overleggen van een identiteitsbewijs niet op grond van de wet is gebaseerd. Verweerder heeft op vragen waarop dit verzoek is gebaseerd en op mededeling dat de deken niet bevoegd is om kopieën van het identiteitsbewijs op te slaan niet gereageerd. Het feit dat aan het niet overleggen van een identiteitsbewijs geen gevolgen zijn verbonden voor de inhoud van de klacht is een onjuiste maatstaf;
- naar aanleiding van de klacht is geen inhoudelijk onderzoek verricht. Als er geen inhoudelijk onderzoek heeft plaatsgevonden kan er ook geen vrijheid bestaan met betrekking tot de wijze waarop het onderzoek wordt ingericht. Ten onrechte is gevraagd om de klacht tegen de 3 advocaten nader te concretiseren.
c) Door de klacht per voorzittersbeslissing af te doen wordt de weg naar het Hof van Discipline geblokkeerd.
5 BEOORDELING
5.1 De raad verstaat dat de klacht voor zover die door de “VvE” is ingediend, geen behandeling behoeft, gelet op de inhoud van de brief van 11 november 2013: nu de indiener van de klacht deze voor de behandeling heeft ingetrokken kan in het midden worden gelaten de vraag of klager daartoe bevoegd was namens de VvE.
5.2 Tijdens de mondelinge behandeling van het verzet op 25 november 2013 heeft klager zijn brieven van 19 juli en 22 juli 2013 aan het dossier toegevoegd. Klager heeft derhalve geen belang meer bij zijn eerste grond voor het verzet.
5.3 Bij de beoordeling van de klacht heeft de voorzitter de juiste maatstaf aangelegd. Verweerder wordt in zijn hoedanigheid van deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland aangesproken. Volgens vaste jurisprudentie van de Raden en het Hof van Discipline past daarbij een marginale en terughoudende toetsing van dat optreden, overeenkomstig de door de voorzitter verwoorde maatstaf. Met de voorzitter is de raad van oordeel dat door het optreden van verweerder het vertrouwen in de advocatuur niet is beschaamd.
5.4 De “Leidraad houdende regels inzake dekenale klachtbehandeling” is in het landelijk dekenberaad opgesteld teneinde uniformiteit in de klachtbehandeling te bevorderen. De Leidraad vormt daarbij voor de plaatselijke dekens een houvast. De leidraad kan bij het oordeel of een advocaat in zijn hoedanigheid van deken artikel 46 Advocatenwet heeft overschreden een rol spelen, doch dat gaat niet zo ver dat het optreden van een deken integraal aan de Leidraad kan worden getoetst of dat een klager aan de Leidraad rechten zou kunnen ontlenen.
5.5 Nu de voorzitter op goede gronden tot een kennelijk ongegrond van de klachtonderdelen is gekomen en het verzet dus ongegrond is, zal geen rechtsmiddel tegen deze beslissing openstaan. Dat ligt besloten in het systeem van de wet en kan reeds daarom geen grond opleveren voor een gegrondverklaring van het verzet.
5.6 Naar het oordeel van de raad kunnen de door klager aangevoerde gronden voor het verzet niet slagen en heeft de voorzitter de klacht terecht en op juiste gronden kennelijk ongegrond bevonden.
5.7 Nu het verzet van klager tegen de beslissing van de voorzitter ook overigens geen nieuwe gezichtspunten oplevert is er geen plaats voor verder onderzoek naar de klacht en moet het verzet ongegrond worden verklaard.
BESLISSING
De raad van discipline:
verklaart het verzet van klager ongegrond.
Aldus gewezen door mr. M.J. Grapperhaus, voorzitter, mrs. F.A.M. Knüppe, P.J.F.M. de Kerf, A.M.T. Weersink en H.H. Tan, leden, bijgestaan door mr. P.J.G. van den Boom als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 10 februari 2014.
griffier voorzitter
Deze beslissing is in afschrift op 12 februari 2014 per aangetekende brief verzonden aan:
- klager
en per gewone post aan:
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.
Van deze beslissing kan geen hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld.