Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

05-06-2014

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2014:153

Zaaknummer

14-123NH

Inhoudsindicatie

voorzittersbeslissing. Kennelijk ongegronde klacht tegen eigen advocaat over bijstand op betalende basis en over onderhandelen in plaats van procederen. Client wekte indruk van gezamenlijke huishouding, waardoor advocaat er van mocht uitgaan dat gezinsinkomen te hoog was voor toevoeging. Samenhang met 14-124NH.

Inhoudsindicatie

 

Uitspraak

Beslissing van 5 juni 2014

in de zaak 14-123NH

naar aanleiding van de klacht van:

mevrouw

klaagster

tegen:

mevr. mr.

advocaat te 

verweerster

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland van 7 mei 2014 met kenmerk td/mp/14-040, door de raad ontvangen op 8 mei 2014, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1 FEITEN

1.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

1.2 Klaagster is verwikkeld in een geschil met haar ex-echtgenoot met betrekking tot de omgang en verzorging van hun twee minderjarige zoons. Klaagster heeft verweerster verzocht haar in dit geschil bij te staan.

1.3 Op 5 juni 2012 heeft klaagster samen met de heer D een intakegesprek gevoerd met verweerster.

1.4 Naar aanleiding van dit intakegesprek heeft verweerster per brief aan klaagster bevestigd dat zij haar op betalende basis zou bijstaan, omdat klaagster niet in aanmerking kwam voor gefinancierde rechtshulp.

1.5 Verweerster heeft bemiddelingspogingen ondernomen met de advocaat van de ex-echtgenoot.

1.6 Op 2 januari 2013 hebben klaagster en de heer D de opdracht aan verweerster ingetrokken en zich tot een andere advocaat, mr. X, gewend.

1.7 Mr. X heeft medio 2013 een toevoeging aangevraagd voor klaagster, welke aanvraag aanvankelijk is afgewezen door de raad van rechtsbijstand. Na beroep van klaagster daartegen heeft zij in september 2013 alsnog een toevoeging gekregen.

1.8 Het is de voorzitter ambtshalve bekend dat klaagster ook een klacht tegen mr. X heeft ingediend, welke klacht bij de raad in behandeling is onder nummer 14-124NH, en dat deze klacht eveneens bij voorzittersbeslissing (van dezelfde datum als de onderhavige beslissing) kennelijk ongegrond is verklaard.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a) zij ten onrechte geen toevoeging voor klaagster heeft aangevraagd; en

b) zij is gaan bemiddelen tussen klaagster en haar ex-echtgenoot, terwijl klaagster haar had verzocht direct een procedure aanhangig te maken.

2.2 Bij brief van 28 januari 2014 heeft klaagster haar klacht ingediend.

3 VERWEER

3.1 Verweerster stelt in haar intakegesprek met klaagster en de heer D  besproken te hebben dat klaagster niet in aanmerking kwam voor gefinancierde rechtsbijstand vanwege de hoogte van het gezinsinkomen. Volgens verweerster mocht zij van het gezinsinkomen uitgaan, onder meer vanwege de affectieve relaties (sinds circa 8 jaar) van klaagster en de heer D, het feit dat zij op één adres staan ingeschreven en de heer D zich als stiefvader van klaagsters zonen gedraagt. Deze omstandigheden heeft verweerster onderbouwd met mails en brieven van klaagster en de heer D. 

3.2 Voor de bemiddelingspogingen die verweerster heeft ondernomen had zij, zo stelt zij, steeds de instemming van klaagster.

4 BEOORDELING

Ad klachtonderdeel a)

4.1 Ten aanzien van klachtonderdeel a) is de voorzitter van oordeel dat verweerster ervan uit heeft mogen gaan dat klaagster niet in aanmerking kwam voor gefinancierde rechtsbijstand, vanwege het gezinsinkomen van de heer D en klaagster gezamenlijk. Verweerster heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat zij mocht uitgaan van een affectieve relatie van klaagster en de heer D en aldus van een gezinsinkomen, dat te hoog was om voor gefinancierde rechtsbijstand in aanmerking te komen.

4.2 Op grond van het voorgaande treft verweerster geen verwijt over het niet aanvragen van een toevoeging.

4.3 Dat klaagster een jaar later een andere advocaat bereid heeft gevonden een toevoeging aan te vragen en dat de Raad voor Rechtsbijstand klaagster in september 2013, op basis van klaagsters uitdrukkelijke stelling alleenstaand te zijn, de toevoeging ook heeft afgegeven, doet hier niet aan af. Bij de beoordeling van de handelwijze van verweerster moet gekeken worden naar de informatie waarover zij gedurende haar bijstandverlening aan klaagster beschikte.

4.4 Klachtonderdeel a) is daarom kennelijk ongegrond.

 

Ad klachtonderdeel b)

4.5 Bij de beoordeling van klachtonderdeel b) acht de voorzitter van belang dat een advocaat steeds voor ogen moet houden dat een regeling in der minne vaak de voorkeur verdient boven een proces. Dit is ook bepaald in gedragsregel 3. In omgangs- en andere familierechtelijke kwesties geldt dit eens te meer, nu een advocaat juist in dit soort zaken ervoor moet waken polariserend op te treden.

4.6 Voorts is van belang dat bij de behandeling van een zaak de advocaat de leiding heeft en vanuit zijn eigen verantwoordelijkheid dient te bepalen met welke aanpak van zaken de belangen van zijn cliënt het best zijn gediend. Wel moet de advocaat zijn cliënt duidelijk maken hoe hij te werk wil gaan en waartoe hij wel of niet bereid is.

4.7 Verweerster heeft - onbetwist door klaagster - gesteld dat haar bemiddelingspogingen steeds in overleg en met instemming van klaagster hebben plaatsgevonden. Reeds daarom zijn de aan dit klachtonderdeel ten grondslag gelegde feiten niet komen vast te staan. Gelet op de hiervoor onder 4.5 en 4.6 genoemde uitgangspunten is de voorzitter ook overigens niet gebleken dat verweerster met haar bemiddelingspogingen voor klaagster tuchtrechtelijk laakbaar heeft gehandeld.

4.8 Ook klachtonderdeel b) is daarom kennelijk ongegrond.

4.9 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46 g Advocatenwet, in zijn geheel kennelijk ongegrond verklaren. 

 

 

BESLISSING

De voorzitter verklaart de klacht kennelijk ongegrond.

Aldus gewezen door mr. Q.R.M. Falger, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. L.H. Rammeloo als griffier op 5 juni 2014

griffier  voorzitter

 

Deze beslissing is in afschrift op 5 juni 2014 per aangetekende post verzonden aan:

- klaagster

en per gewone post aan:

- klaagster

- verweerster

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland].

Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kunnen klaagster en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland binnen veertien dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam, Postbus 75265, 1070 AG Amsterdam (fax: 020-7954275). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 14 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de veertiende dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de raad van discipline. Verlenging van de termijn van 14 dagen is niet mogelijk.