Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

08-07-2014

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2014:172

Zaaknummer

14-053A

Inhoudsindicatie

Klacht van ex-cliënt in verband met beweerdelijke gebrekkige dienstverlening, te late terugtrekking door de advocaat, onjuiste afhandeling van de aansprakelijkstelling door cliënt en ten onrechte niet wraken van de rechter. Klacht ongegrond.

Uitspraak

 

Beslissing van 8 juli 2014

in de zaak 14-053A

naar aanleiding van de klacht van:

 

klager

tegen:

advocaat te  

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief aan de raad van 19 februari 2014 met kenmerk PvRA/YH, door

de raad ontvangen op 20 februari 2014, heeft de deken van de Orde van

Advocaten in het arrondissement Amsterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 13 mei 2014 in aanwezigheid van partijen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3 De raad heeft kennis genomen van:

- de hiervoor genoemde brief aan de raad van 19 februari 2014 met de stukken 1 tot en met 8 zoals die zijn genoemd op de bij de brief gevoegde inventarislijst; en

- de brief van verweerder aan de raad van 23 april 2014 met de bijlagen 1 tot en met 4, ontvangen door de raad op 29 april 2014.

2 FEITEN

2.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2 Verweerder (althans een kantoorgenoot van verweerder) heeft klager vanaf 2003 bijgestaan in een procedure tegen Dexia Nederland B.V. (hierna: Dexia) en een verzekeringstussenpersoon, de coöperatieve vereniging Spafis U.A. (hierna: de tussenpersoon) met betrekking tot een effectenlease-overeenkomst die klager met Dexia had gesloten door tussenkomst van de tussenpersoon. Klager heeft in die procedure (onder meer) schadevergoeding van Dexia en de tussenpersoon gevorderd. Dexia heeft in die procedure een vordering in reconventie ingesteld.

2.3 De tussenpersoon is per 5 januari 2009 ontbonden zonder bekende baten.

2.4 In een tussenvonnis in de procedure is ten aanzien van de vordering tot schadevergoeding van klager tegen Dexia overwogen:

"[Klager] voert bij akte een bedrag van € 17.893,68 op, bestaande

 uit maandelijkse kredietrente sinds oktober 1997, als een van

de schadebedragen. De kantonrechter vermoedt dat [klager] hiermee doelt op de hiervoor besproken kredietovereenkomst van 16 oktober 1997, die (slechts) gedeeltelijk is benut ter financiering van de renteverplichtingen uit hoofde van de lease-overeenkomst. Nu [klager] ten aanzien hiervan geen specifieke vordering heeft ingesteld en geen gronden heeft aangevoerd waaruit zou volgen dat [Dexia] tot vergoeding van dit (gehele) bedrag gehouden zou zijn, behoeft dit onderwerp geen behandeling."

2.5 Op 15 mei 2013 heeft de kantonrechter eindvonnis gewezen. Daarin heeft de kantonrechter beslist dat Dexia onrechtmatig heeft gehandeld jegens klager en Dexia veroordeeld tot betaling aan klager van € 10.166,-, te vermeerderen met rente. De vorderingen van klager op de tussenpersoon en de vordering in reconventie van Dexia tegen klager zijn in dit vonnis afgewezen. De kantonrechter heeft de proceskosten in conventie gecompenseerd, doch klager veroordeeld om een bedrag van € 205,- aan zowel Dexia als de tussenpersoon te betalen in verband met door hen betaalde griffierechten. Daartoe heeft de kantonrechter overwogen:

"(…) Nu [klager] de zaak aanhangig heeft gemaakt bij de verkeerde sector van deze rechtbank komen de dientengevolge door [Dexia] en [de tussenpersoon] betaalde griffierechten voor rekening van [klager]."

2.6 Bij brief van 16 mei 2013 heeft verweerder klager geadviseerd niet in hoger beroep te gaan tegen de afwijzing van zijn vordering tegen de tussenpersoon. De brief luidt, voor zover van belang:

“Zoals wij echter telefonisch bespraken, lijkt het voeren van een dergelijke procedure niet zinvol en uitsluitend tot meer kosten te zullen leiden omdat Spafis een inmiddels ontbonden rechtspersoon is, zonder bekende baten.”

In de brief staat verder dat de kans “zeer klein” is dat het hof het in 2.4 bedoelde bedrag van € 17.898,68 wel zal toewijzen.

2.7 Bij brief van 11 augustus 2013 heeft klager verweerder geïnstrueerd toch een appèldagvaarding aan de tussenpersoon uit te brengen, en niet te appelleren voor wat betreft Dexia. Bij diezelfde brief heeft klager voorts verweerder aansprakelijk gesteld voor de schade als gevolg van beweerde wanprestatie door verweerder. Die schade bestond volgens klager uit het in 2.4 genoemde bedrag van € 17.893,68 en de zojuist vermelde griffierechten (2 X € 205,-).

2.8 Bij e-mail van 12 augustus 2013 heeft verweerder aan klager bericht:

"Aangezien u en ik verschillen over de wijze waarop uw zaak verder zou moeten worden behandeld, zal ik niet namens u een hoger beroepprocedure tegen [de tussenpersoon] beginnen. Gaarne ontvang ik derhalve vandaag van u een schriftelijke bevestiging dat u een andere advocaat opdracht zult geven tijdig hoger beroep in te stellen tegen de vonnissen van de Kantonrechter. Ten aanzien van uw aansprakelijkstelling bericht ik u namens mijn kantoor dat zij betwist aansprakelijk jegens u te zijn. Overigens heeft mijn kantoor inmiddels de proceskosten ad € 205 aan de advocaat van [de tussenpersoon] voldaan en zal dit bedrag niet aan u worden doorbelast."

2.9 Klager heeft verweerder op dezelfde dag bericht dat het hem niet zou lukken om tijdig een nieuwe advocaat te vinden, en verweerder verzocht de appèldagvaarding toch te laten uitbrengen. Verweerder heeft nog dezelfde dag aan dat verzoek voldaan. Verweerder heeft daarbij gekozen voor een aanbrengdatum op de lange termijn (19 november 2013) opdat  klager voldoende tijd zou hebben een nieuwe advocaat te vinden. Blijkens het roljournaal dat door verweerder is overgelegd, heeft klager de appèldagvaarding niet (tijdig) bij het gerechtshof aangebracht.

2.10 Bij brief met bijlagen van 27 oktober 2013 heeft klager zich bij de deken beklaagd over verweerder.

2.11 Bij brief van 21 januari 2014 aan de deken in het kader van het onderzoek naar de klacht heeft verweerder bericht dat de aansprakelijkstelling van klager is doorgezonden aan zijn beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar.

3 KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk

   verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat

   hij:

a) zich op het laatste moment heeft teruggetrokken uit de procedure waardoor klager twee dagen voor de afloop van de beroepstermijn een andere advocaat heeft moeten zoeken;

b) aan klager ten onrechte tweemaal griffierechten in rekening heeft gebracht, terwijl hij de procedure aanvankelijk bij de verkeerde rechter had aangebracht waardoor tweemaal griffierechten moest worden betaald;

c) verzuimd heeft een specifieke vordering betreffende de “kredietrente” te hebben ingediend waardoor die vordering niet door de kantonrechter is behandeld;

d) de aansprakelijkheidstelling door klager niet zorgvuldig heeft afgehandeld; en

e) de rechter ten onrechte niet heeft gewraakt.

4    BEOORDELING

Ad klachtonderdeel a)

4.1 De raad overweegt dat het een advocaat vrij staat om de werkzaamheden te beëindigen. Bij een diepgaand verschil van inzicht is hij daartoe zelfs gehouden. Wel dient de advocaat die beslissing tijdig kenbaar te maken en de cliënt te wijzen op de te nemen stappen die nodig zijn zodat de cliënt daarvan geen procedurele schade ondervindt.

4.2 Uit de stukken blijkt dat verweerder weliswaar kort voor het verstrijken van de appèltermijn zijn opdracht heeft neergelegd, maar dat levert geen tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen op nu klager eerder niet aan verweerder kenbaar heeft gemaakt voorbij te willen gaan aan verweerders advies om de zaak tegen de tussenpersoon verder te laten rusten en verweerder vervolgens zelf nog de appèldagvaarding heeft laten uitbrengen om de appèltermijn te sauveren. Door klager duidelijk te maken dat hij een andere advocaat moest zoeken en klager hiervoor een ruime termijn te geven door een aanbrengdatum van ruim drie maanden later te kiezen, heeft verweerder voldoende zorg voor zijn (voormalige) cliënt betracht. De raad zal dit klachtonderdeel ongegrond verklaren.

Ad klachtonderdeel b)

4.3 Klager voert aan dat verweerder de zaak aanvankelijk bij de sector civiel had aangebracht in plaats van bij de sector kanton, zoals had gemoeten. Klager stelt – onder verwijzing naar de 2.5 opgenomen passage uit het eindvonnis – dat hij als gevolg daarvan in de griffierechten van de wederpartijen is veroordeeld. Verweerder voert aan dat klager een van de eerste partijen was die dit soort procedures voerden en dat het op dat moment nog niet voldoende duidelijk was of de sector civiel of de sector kanton bevoegd was in zaken als de onderhavige omdat nog niet uitgekristalliseerd was of overeenkomsten van aandelenlease als deze als huurkoop moesten worden gekwalificeerd. Eerst eind 2004 heeft de rechtbank Amsterdam besloten om dit soort zaken bij de sector kanton onder te brengen, aldus verweerder. 

4.4 Dit verweer treft naar het oordeel van de raad doel. Er heeft inderdaad lange tijd rechtsonzekerheid bestaan over de vraag of bij dit type zaken sprake was van huurkoop en over de daarmee samenhangende vraag welke rechter bevoegd was over dit type zaken te oordelen. De rechtsonzekerheid op die punten op het moment van het aanbrengen van de zaak, in 2003, kan niet aan verweerder worden toegerekend. De beslissing om de zaak bij de sector civiel aan te brengen is naar het oordeel van de raad daarom niet in strijd met de goede zorg voor de cliënt. De raad overweegt daarbij ten overvloede dat verweerder de helft van bedoelde griffierechten onverplicht en uit eigen beweging namens klager heeft betaald. Het klachtonderdeel is ongegrond.

Ad klachtonderdeel c)

4.5 Klager stelt dat verweerder ten onrechte niet (ook) vergoeding van de rente heeft gevorderd die hij aan een derde partij (zijn levensverzekeringsmaatschappij) heeft betaald uit hoofde van een geldlening waarmee hij de inleg in de aandelenlease-overeenkomst (mede) heeft gefinancierd (welke rente de raad hierna, in navolging van partijen, de “kredietrente” zal noemen). Klager wijst daartoe op de in 2.4 geciteerde passage uit een tussenvonnis van de kantonrechter. Verweerder heeft de akte overgelegd waarin – naar de raad heeft kunnen vaststellen – hij de post “kredietrente” heeft opgevoerd en een toelichting bij die post heeft gegeven. Verweerder stelt verder dat de vordering wat die post betreft, gelet op de huidige jurisprudentie, kansloos is.

4.6 De raad heeft niet kunnen vaststellen dat de afwijzing van dit deel van de vordering te wijten is aan enig nalaten of onzorgvuldig handelen van verweerder. Als gesteld en niet weersproken, moet ervan worden uitgegaan dat gevorderd was vergoeding van schade, op te maken bij staat, doch dat de rechter in de procedure aan partijen kenbaar heeft gemaakt de schade direct te willen begroten. In dat licht was een wijziging van de eis niet nodig. Dat verweerder ten onrechte heeft nagelaten zijn eis aan te passen, is dan ook niet gebleken. Evenmin is gebleken dat een nadere toelichting van verweerder tot toewijzing van dit deel van de vordering had kunnen leiden. Dit klachtonderdeel moet derhalve ook ongegrond worden verklaard.

Ad klachtonderdeel e)

4.7 De raad ziet aanleiding om klachtonderdeel e) te behandelen alvorens toe te komen aan klachtonderdeel d).

4.8 Klager voert allerlei feiten en omstandigheden aan die volgens hem aanleiding hadden moeten zijn voor verweerder om een wrakingsverzoek in te dienen tegen de rechter(s) die over zijn zaak hebben geoordeeld. Hij stelt dat hij ook aan verweerder heeft voorgesteld de kantonrechter te wraken. De raad zijn echter geen feiten en omstandigheden ter kennis gekomen op grond waarvan een wrakingsverzoek tegen de behandelend kantonrechter een reële kans van slagen had gehad. Dit betekent dat dit klachtonderdeel reeds om die reden ongegrond is.

Ad klachtonderdeel d)

4.9 Bij de beoordeling van klachtonderdeel d) stelt de raad voorop dat

een advocaat een (serieuze) aansprakelijkstelling wegens een beroepsfout in beginsel op korte termijn dient door te geven aan zijn assuradeur, indien daarbij tevens reële (financiële) belangen van de klager zijn betrokken. Dit is een logisch en noodzakelijk complement van de plicht van een advocaat om zich tegen beroepsaansprakelijkheid te verzekeren. Het nalaten van een tijdige melding kan immers de dekking onder de verzekering doen komen te vervallen.

4.10 Daarvan mag worden afgeweken wanneer de aansprakelijkstelling een schade betreft die binnen het eigen risico blijft of wanneer in redelijkheid mag worden geoordeeld dat de aansprakelijkstelling van iedere grond ontbloot is. Naar het oordeel van de raad is van dit laatste sprake. De raad zal dit klachtonderdeel dan ook ongegrond verklaren.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart de klacht in alle onderdelen ongegrond.

Aldus gewezen door mr. A.P. Schoonbrood-Wessels, voorzitter, mrs. H.C.M.J. Karskens, R. Lonterman, B. Roodveldt, L.D.H. Hamer, leden, bijgestaan door mr. M.E. Coenraads als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 8 juli 2014.

griffier voorzitter

 

Deze beslissing is in afschrift op 8 juli 2014 per aangetekende brief verzonden aan:

- klager

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam     

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

- klager

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.  Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 9679, 4801 LT Breda

b. Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Thorbeckeplein 8, 4812 LS Breda.

Indien u bij de griffie van het Hof van Discipline een stuk wenst af te geven en daarvoor een ontvangstbewijs wenst te ontvangen, dient u tijdig contact op te nemen teneinde er zeker van te zijn dat het stuk onder verkrijging van de ontvangstbevestiging kan worden afgegeven.

c.  Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl