Rechtspraak
Uitspraakdatum
25-08-2014
ECLI
ECLI:NL:TADRSHE:2014:200
Zaaknummer
L 358 -2013, L 359 - 2013, L 260 - 2013, L 361 - 2013 en L 362 - 2013
Inhoudsindicatie
Klager beklaagt zich bij klacht van 5 oktober 2012 over de wijze waarop zijn belangen in een procedure zijn behartigd. Eindarrest van de procedure dateert van oktober 2007. Tijdsverloop derhalve ruim 5 jaar.
Inhoudsindicatie
Klacht niet-ontvankelijk
Uitspraak
Beslissing van 25 augustus 2014
in de zaken L 358 – 2013, L 359 – 2013, L 360 – 2013, L 361 – 2013 en L 362 - 2013
naar aanleiding van de klacht van:
klager
tegen:
1.
2.
3.
4.
5.
verweerders
1 Verloop van de procedure
1.1 Bij ongedateerde brief aan de raad met kenmerk 1313-0110, door de raad ontvangen op 27 november 2013, heeft de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Limburg de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 2 juni 2014 in aanwezigheid van klager, verweerders sub 2, 3, en 5, bijgestaan door mr. A. alsmede verweerder sub 4 bijgestaan door mr. B.. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
De raad heeft kennis genomen van de brief van de deken met de daarbij behorende bijlagen.
2 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan:
2.1 Verweerders hebben voor klager en een groot aantal andere voormalige aandeelhouders van X N.V. tegen o.a. de oprichters en enkele tot de X-groep behorende vennootschappen vanaf 2001 geprocedeerd bij de rechtbank en het gerechtshof Arnhem. De vordering van klager is bij respectievelijk vonnis van 23 november 2005 en arrest van 16 oktober 2007 afgewezen.
2.2 Klager heeft zich voor het aanhangig maken van de procedure aangemeld via de stichting Y. Deze stichting had zich tot taak gesteld om te pogen schadeclaims van benadeelde X-beleggers geldend te maken. Het aantal eisers beliep in de twee procedures respectievelijk 344 en 116.
2.3 Klager heeft zich bij brief van 5 oktober 2012 met de onderhavige klacht tot de deken gewend.
3 klacht
De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerders tuchtrechtelijk verwijtbaar hebben gehandeld als bedoeld in artikel 46 van de Advocatenwet doordat:
1. klager gedurende de procedure in eerste aanleg voor de rechtbank te Arnhem geen informatie heeft ontvangen van het kantoor van verweerders over de voortgang van de procedure;
2. aan klager gedurende de procedure in eerste aanleg geen stukken zijn toegezonden, inclusief het vonnis van 23 november 2005;
3. klager lange tijd niet heeft geweten op welke gronden het kantoor van verweerders zijn vordering op de gedaagden heeft gebaseerd;
4. het heeft ontbroken aan een goede onderbouwing van de vordering van klager;
5. het kantoor van verweerders niet heeft voldaan aan de opdracht in het tussenvonnis van de rechtbank Arnhem om per eiser de schade te specificeren en in dat kader informatie bij klager in te winnen;
6. klagers vordering in hoger beroep wederom niet juist en onvolledig is onderbouwd door na te laten klagers schade op 31 mei 2000 als gevolg van de overtreding door de wederpartij van klager van de Wet Melding Zeggenschap 1996 mee te nemen;
7. klager niet kan controleren welke van de 34 bijlagen bij de door hem ingevulde vragenlijst door verweerders onder de aandacht van het gerechtshof zijn gebracht.
4 VERWEER
4.1 Het meest verstrekkende verweer dat door verweerders wordt gevoerd houdt in dat klager, gelet op het grote tijdsverloop tussen de verweten gedragingen en het indienen van de klacht, niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
4.2 Verweerders wijzen op het feit dat klager in ieder geval kort na 16 oktober 2007, de datum waarop het gerechtshof Arnhem zijn eindarrest heeft gewezen, op de hoogte moet zijn geweest van het feit dat verweerders de hun verstrekte opdracht niet overeenkomstig de wensen van klager zouden hebben uitgevoerd. In het arrest wordt immers met geen woord gerept over de beweerdelijk zo sterk door klager voorgestane en gewenste vordering jegens X wegens overtreding van de Wet Melding Zeggenschap 1996. Nu klager dus kort na 16 oktober 2007 bekend was, althans had kunnen of moeten zijn dat (beweerdelijk) sprake was van gebreken in de prestaties van verweerders, had het op de weg van klager gelegen om binnen bekwame tijd daarover te klagen.
4.3 Klager heeft echter bijna 5 jaar gewacht met het indienen van zijn klacht. Als gevolg van dat tijdsverloop zijn verweerders benadeeld. Zo is het nu bijvoorbeeld als gevolg van het feit dat de laatste jaren veel mensen het kantoor van verweerders hebben verlaten, niet meer mogelijk om na te gaan wie precies bij aanvang van de zaak aan welk processtuk heeft gewerkt, welke afwegingen destijds zijn gemaakt, hoe de afspraken met de stichting Y en klager precies luidden, op welke wijze er werd gecommuniceerd en hoe zaken zijn gelopen met bijvoorbeeld de ontvangst en verzending van stukken. Verweerders zijn dan ook van mening dat klager niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
4.4 Verweerder sub 2 heeft zich, mede namens verweerder sub 1 en verweerder sub 3, op het standpunt gesteld dat de zaak van klager is aangemeld via de stichting Y. Volgens verweerder sub 2 is het vervolgens aan de stichting Y overgelaten om de eisers (waaronder klager) individueel te informeren over de voortgang van de procedure. Voor zover een eiser rechtstreeks om informatie vroeg aan het kantoor van verweerders, is daarop telkens inhoudelijk gereageerd.
4.5 Naar aanleiding van het tussenvonnis van 23 maart 2005 van de rechtbank heeft de stichting Y ten behoeve van de eisers een vragenformulier aan hen toegezonden. Verweerder sub 2 stelt dat voor zover dit formulier niet door klager is ontvangen, waardoor hij de vragen niet heeft kunnen beantwoorden, het op de weg van klager had gelegen om zich daarover met de stichting Y te verstaan, danwel had klager de stichting Y en verweerders moeten laten weten dat het vragenformulier hem niet had bereikt. Het is volgens verweerders opmerkelijk dat op het vragenformulier de naam, voornaam en adres van klager met de hand zijn ingevuld, terwijl bij vraag 9 in de tweede regel het jaartal 1996 met pen is veranderd in 1999. Volgens verweerder sub 2 ligt de conclusie voor de hand dat klager het formulier wel heeft ontvangen en dat het formulier, verder oningevuld, voorzien van een bijlage is geretourneerd. De vragenlijst is, anders dan klager aanvoert, gericht op beantwoording van de door de rechtbank in het tussenvonnis gestelde vragen. Verweerder sub 2 is van mening dat het kantoor zich naar behoren heeft gekweten van de taak die op hen rustte.
4.6 De overweging van de rechtbank in het eindvonnis betreft slechts een beoordeling van de schadeclaims. Dat de beoordeling voor de eisers en dus ook klager negatief is uitgevallen, is niet te verwijten aan het kantoor van verweerders. De door de eisers middels het formulier verstrekte informatie met eventuele bijlagen is door middel van een cd-rom schijf gedeponeerd ter griffie en in het geding gebracht.
4.7 Verweerder sub 2 gaat verder in op het niet instellen van een vordering op grond van een mogelijke overtreding van de Wet Melding Zeggenschap in ter beurze genoteerde vennootschappen 1996. Verweerder sub 2 stelt dat in de procedure in eerste aanleg en in appèl namens de eisers, waaronder klager, wel degelijk schadevergoeding van gedaagden, waaronder X, is gevorderd. De vordering op grond van eventuele overtreding van de WMZ is niet ingesteld omdat naar aanleiding van uitgebreid verweer inmiddels was komen vast te staan dat X de desbetreffende aandelen niet zelf had verkocht, doch dat dit was gebeurd door de banken van X in hun hoedanigheid van pandhouders.
4.8 Volgens verweerder sub 2 heeft de stichting Y op 26 november 2005 de eisers geïnformeerd over het eindvonnis van 25 november 2005. Het is verweerder sub 2 niet bekend of klager via de stichting Y een afschrift van het eindvonnis heeft ontvangen. Als dat niet zo is, had hij verweerder sub 2 om toezending van een afschrift kunnen vragen. Het eindvonnis is overigens ook op de LJN-site geplaatst, zodat klager evenzeer langs die weg van de inhoud van het eindvonnis op de hoogte had kunnen raken.
4.9 Over het voorlopig getuigenverhoor merkt verweerder sub 2 op dat hierom in februari 2006 is verzocht, maar dat dit verzoek door het gerechtshof is afgewezen. Over het eventueel horen van klager als getuige is overleg gevoerd met klager. Het hof heeft het verzoek afgewezen omdat op korte termijn in de hoofdzaak een uitspraak van het hof te verwachten zou zijn.
4.10 De vragenlijsten voor de appèlprocedure zijn, zoals eveneens in de procedure in eerste aanleg het geval was, na beantwoording door de appellanten door middel van deponering ter griffie van het hof in de appèlprocedure ingebracht. Onder meer is ingebracht het ingevulde vragenformulier. De door klager in zijn klachtbrief gemelde 34 bijlagen zijn niet door klager aan het kantoor van verweerders toegezonden. Desgevraagd liet verweerder sub 5, destijds als advocaat-stagiaire aan het kantoor te Maastricht verbonden, verweerder sub 2 weten dat hij zich niet kan herinneren een vragenlijst met bijlagen in ontvangst te hebben genomen. Verweerder sub 2 acht dit ook onwaarschijnlijk. Als de 34 bijlagen relevante informatie zouden hebben bevat, zouden deze, indien aan het kantoor ter beschikking gesteld, bij de documentatie van klager op de cd-rom schijf zijn gezet. Verweerder sub 5 kan zich verder niet de telefonische contacten tussen klager, zoals bedoeld in de klachtbrief, herinneren. Verder kan verweerder sub 5 zich niet herinneren dat hij op 11 januari 2008 telefonisch contact met klager zou hebben gehad en zich zou hebben uitgelaten zoals klager beschrijft. Verweerders zijn derhalve van mening dat de klachtelementen geen doel treffen.
4.11 Verweerder sub 3 schrijft in zijn reactie op de klachtbrief dat hij niet uit de klachtbrief heeft kunnen afleiden dat de klacht zich eveneens tot hem richt. Subsidiair sluit hij zich aan bij de reacties van verweerder sub 2. Datzelfde geldt voor verweerder sub 4 en 5. Verweerder sub 5 wijst nogmaals op het grote tijdsverloop. Hij was niet betrokken bij de procedure in eerste aanleg.
5 ONTVANKELIJKHEID VAN DE KLACHT
5.1 Het meest verstrekkende verweer dat door verweerders wordt gevoerd betreft het grote tijdsverloop tussen de verweten gedragingen en het indienen van de klacht. Verweerders zijn van mening dat klager door dat grote tijdsverloop niet-ontvankelijk is in zijn klacht.
5.2 In het tuchtrecht voor advocaten bestaan geen algemene termijnen voor verjaring of verval betreffende het indienen van een klacht. Bij de beoordeling van een verweer inhoudend dat er sprake is van niet tijdige indiening van een klacht moeten twee belangen tegen elkaar worden afgewogen, enerzijds de rechtszekerheid voor de advocaat dat door hem verrichte werkzaamheden na het verstrijken van een redelijke termijn niet meer ter discussie zullen worden gesteld en anderzijds het maatschappelijk belang dat het optreden van een advocaat door de tuchtrechter getoetst kan worden. Daarbij is van belang op welk tijdstip klager kennis heeft gekregen van het door hem gewraakte handelen van de advocaat en de vraag of de advocaat door het tijdsverloop in zijn verdediging is belemmerd. De raad zal de ontvankelijkheid van de klacht aan de hand van dit uitgangspunt beoordelen.
5.3 Door klager wordt in zijn klachtbrief van 5 oktober 2012 aangegeven dat hij op 3 maart 2006 aan verweerder sub 5 heeft beloofd dat hij in de vragenlijst “aandeelhouders inzake procedure circa 450 aandeelhouders tegen X c.s. gerechtshof Arnhem” zou aangeven wat hij zelf aan bewijzen had en waarop hij zich kon baseren voor de onderbouwing van zijn schade. Klager geeft daarnaast aan dat hij op 8 maart 2006 de genoemde vragenlijst met bijlagen persoonlijk op het kantoor van verweerders heeft afgegeven. Vast staat dat klager derhalve al in maart 2006 op de hoogte was van het feit dat de vorderingen bij vonnis van de rechtbank van 23 november 2005 waren afgewezen.
5.4 Vervolgens geeft klager aan dat hij het arrest van het hof van 16 oktober 2007, waarin de vorderingen van de eisers, waaronder klager, ook in hoger beroep werden afgewezen, op 24 november 2007 heeft uitgeprint. Klager was derhalve al vanaf 24 november 2007 op de hoogte van de wijze waarop in de hoger beroepprocedure zijn belangen zijn behartigd. Klager geeft aan destijds zelf al advies te hebben ingewonnen bij een cassatieadvocaat. Klager heeft vervolgens echter nog gewacht met het indienen van zijn klacht tot 5 oktober 2012. Desgevraagd is door klager tijdens de mondelinge behandeling slechts aangegeven dat hij zo lang heeft gewacht met het indienen van zijn klacht omdat hij eerst op andere wijze heeft geprobeerd genoegdoening te verkrijgen.
5.5 De raad is met verweerders van oordeel dat zij als gevolg van het grote tijdsverloop tussen kennisname door klager van het eindarrest van het hof en het instellen van de klacht in de belangen van hun verdediging zijn geschaad. Door verweerders wordt aangegeven dat de laatste jaren veel mensen het kantoor van verweerders hebben verlaten, waardoor het niet meer mogelijk, althans zeer moeilijk is om na te gaan wie precies bij aanvang van de zaak aan welk processtuk heeft gewerkt, welke afwegingen er destijds zijn gemaakt, hoe de afspraken met de stichting Y precies hebben geluid, op welke wijze er werd gecommuniceerd en hoe de zaken zijn gelopen met de ontvangst en verzending van stukken die ter onderbouwing van de vorderingen aan rechtbank en hof moesten worden toegezonden. Door de omvang van het dossier, het aantal mensen dat aan het dossier heeft gewerkt, de lange duur van de procedures en met name het grote tijdsverloop tussen het einde van de procedures en het indienen van de klacht, is voor verweerders niet meer na te gaan hoe het een en ander feitelijk precies is verlopen. Als gevolg daarvan worden verweerders in de belangen van hun verdediging geschaad en kunnen zij zich niet adequaat tegen de stellingen van klager verweren.
5.6 Door klager is geen rechtvaardiging gegeven voor het tijdsverloop. Klager erkent op 24 november 2007 kennis te hebben genomen van het eindarrest. Op dat moment was klager derhalve bekend met de aan verweerders verweten gedragingen. Dat klager vervolgens nog tot 5 oktober 2012 heeft gewacht met het indienen van zijn klacht vindt geen rechtvaardiging in de door klager aangegeven grond dat hij eerst op andere wijze genoegdoening heeft proberen te bewerkstelligen. De raad is dan ook van oordeel dat klager niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
BESLISSING
De raad van discipline:
verklaart klager niet-ontvankelijk in zijn klacht.
Aldus gewezen door mr. M.I.J. Hegeman, voorzitter, mrs. P.J.W.M. Theunissen, L.W.M. Caudri, A.J. Sol, L.R.G.M. Spronken, leden, bijgestaan door mr. C.M. van den Reek, als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 25 augustus 2014.
griffier voorzitter
Deze beslissing is in afschrift op 26 augustus 2014
per aangetekende brief verzonden aan:
- klager
- verweerders
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.
Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door :
- verweerders
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten
en voor zover de klacht ongegrond is verklaard tevens door:
- klager
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg.
Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.
De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.
Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:
a. Per post
Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is: Postbus 9679, 4801 LT Breda
b. Bezorging
De griffie is gevestigd aan het adres Thorbeckeplein 8, 4812 LS Breda.
Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof.
c. Per fax
Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.
Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof
076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl.
Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl