Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

14-04-2014

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2014:115

Zaaknummer

14-50

Inhoudsindicatie

Schorsing voor opbepaalde tijd ex 60ab. Ernstige vermoeden van handelen en nalaten waardoor enige door artikel 46 Advocatenwet beschermde belangen zeer ernstig zijn geschaad of dreigen te worden geschaad. Gelet op recente eigen aangifte faillissement en de intrekking daarvan ter zitting, zonder dat duidelijkheid bestaat omtrent de oplossing die voor  de bestaande financiële problemen zou zijn gevonden, valt ernstig te vrezen dat de financiële stabiliteit van het kantoor is komen te ontbreken en dat dientengevolge het risico bestaat dat de belangen van cliënten gevaar lopen. Niet gehouden aan de diverse hem ter naleving van eerder opgelegde schorsing gegeven instructies. Geen behoorlijke overdracht cliëntdossiers. Diverse aanwijzingen dat verweerder in strijd handelt met zijn verplichtingen ingevolge hoofdstuk IV van de verordening op de administratie en financiële integriteit, doordat hij zijn derdengeldrekening niet alleen voor derdengelden gebruikt en van die rekening ook betalingen doet aan anderen dan de rechthebbenden van de gelden die op die rekening zijn overgemaakt.

Uitspraak

Beslissing van 14 april 2014

in de zaak 14-50

naar aanleiding van de verzoeken van:

de deken

tegen:

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief aan de raad van 28 maart 2014 […], door de raad ontvangen op eveneens 28 maart 2014, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement [X] een drietal verzoeken ter kennis van de raad gebracht, te weten een verzoek tot tenuitvoerlegging van een tweetal aan verweerder opgelegde voorwaardelijke schorsingen, een verzoek tot schrapping en, voor het geval tenuitvoerlegging en schrapping niet aan de orde zijn, een subsidiair verzoek tot schorsing voor onbepaalde tijd ex artikel 60ab Advocatenwet.

1.2    Het verzoek om tenuitvoerlegging betreft de bij beslissing van het hof van discipline d.d. 17 september 2012 opgelegde maatregel van voorwaardelijke schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van 6 maanden, met een proeftijd van 2 jaar, alsmede de bij beslissing van deze raad van 27 januari 2014 opgelegde maatregel van voorwaardelijke schorsing voor de duur van 3 weken, met een proeftijd van 2 jaar. Verweerder heeft van deze beslissing appel ingesteld waarop nog niet is beslist.

1.3    Partijen zijn bij brief d.d. 31 maart 2014 opgeroepen voor de mondelinge behandeling van de dekenverzoeken op 7 april 2014. Bij faxbrief van 4 april 2014 heeft mr. [A], kantoorgenoot van verweerder, aan de raad verzocht om uitstel van de behandeling in verband met een ziekenhuisopname van verweerder op de geplande zittingsdag en een voetoperatie op 8 april 2014.

1.4    Overleg van de griffier met het kantoor van verweerder heeft uitgewezen dat verweerder in het weekend van 29/30 maart 2014 zijn voet bij een verkeersongeval heeft gebroken. Verweerders kantoorgenoten zijn niet in staat althans niet in de positie verweerder ter zitting van de raad te vertegenwoordigen. Verweerder heeft zichzelf naar aanleiding van de verzoeken van de deken niet voorzien van bijstand door een deskundig raadsman die hem ter zitting zou kunnen vertegenwoordigen. Verweerder heeft ook niet schriftelijk op het verzoek van de deken gereageerd.

1.5    De raad heeft overwogen dat het subsidiaire verzoek tot schorsing ex artikel 60ab Advocatenwet geen uitstel kan lijden gezien de ernst daarvan en van de met dat verzoek gemoeide belangen. Het verzoek tot uitstel van de behandeling van dat verzoek is daarom afgewezen. De griffier van de raad heeft daarvan telefonisch mededeling gedaan aan het kantoor van verweerder. De andere verzoeken zijn aangehouden. Ten aanzien van die laatste beslissing heeft de raad overwogen dat een beslissing tot tenuitvoerlegging een onherroepelijke beslissing is waartegen geen hoger beroep open staat zodat het wenselijk is dat verweerder in de gelegenheid is daarop te worden gehoord.

1.6    Het verzoek ex artikel 60ab Advocatenwet is behandeld ter zitting van de raad van 7 april 2014 in aanwezigheid van de deken en mr. [Z], stafjurist van het bureau van de orde. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.7    De raad heeft kennis genomen van:

-    de hiervoor onder 1.1 genoemde brief van de deken aan de raad met bijlagen;

-    de door de deken ter zitting overgelegde brief van verweerder aan de sector Insolventie van de rechtbank [X] d.d. 3 februari 2014, alsmede een actueel uittreksel uit het register van de Kamer van Koophandel d.d. 7 april 2014 om 10:26 uur betreffende de Stichting Beheer Derdengelden Advocatenkantoor [V].

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van het verzoek wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2    Ingevolge een beslissing van deze raad van discipline van 18 november 2013 is verweerder voor de duur van drie maanden geschorst in de uitoefening van de advocatenpraktijk. De schorsing is ingegaan op 20 januari 2014 en loopt af op 19 april 2014 te 24:00 uur.

2.3    De deken heeft de gevolgen van deze schorsing bij brief d.d. 24 december 2013 puntsgewijs aan verweerder uiteengezet. Ter gelegenheid van een kantoorbezoek in verband met de op handen zijnde schorsing is aan de deken gebleken dat verweerder voormelde brief wel had ontvangen maar nog niet had gelezen en dat hij nog geen enkele voorziening had getroffen voor de schorsing die nog geen twee weken later zou ingaan.

2.4    Een van de te treffen voorzieningen was het informeren van de cliënten en het regelen van vervanging tijdens de schorsing. Begin februari 2014 is de deken gebleken dat een van verweerders cliënten, [P], niet was geïnformeerd, en dat voor de zitting in haar zaak geen vervanging was geregeld.

2.5    Een andere voorziening die verweerder diende te treffen was het laten muteren van de toevoegingen op naam van een andere advocaat. Alleen wanneer het zou gaan om slechts geringe werkzaamheden kon verweerder volstaan met waarneming door een andere advocaat met wie hij dan ten aanzien van de verdeling van de toevoegingsvergoeding een afspraak diende te maken.

2.6    Bij brief d.d. 13 februari 2014 heeft de deken bij verweerder navraag gedaan naar de naleving van voormelde schorsing. De deken heeft daarin onder meer aan verweerder verzocht om hem binnen één week in kopie alle brieven aan cliënten over de schorsing en overdracht dossiers toe te zenden. Verweerder heeft dat niet gedaan.

2.7    Tevens heeft de deken in de brief van 13 februari 2014 verweerder verzocht hem te informeren waarom in lopende zaken nog toevoegingen op zijn naam staan. Volgens informatie van de raad voor rechtsbijstand aan de deken zou het gaan om 60 zaken. Verweerder heeft de deken niet geïnformeerd.

2.8    De deken heeft van de raad voor rechtsbijstand vernomen dat verweerder op 20 februari 2014 om mutatie van de toevoegingen op naam van zijn stagiaire mr. [B] en zijn medewerker mr. [A] heeft verzocht. Dat is echter buiten hun medeweten geschied. Voor zover mrs [B en A] daarvoor niet alsnog toestemming hebben verleend zijn die mutaties - die reeds waren uitgevoerd – inmiddels terug gedraaid. Verweerder heeft de deken niet geïnformeerd door welke advocaten de desbetreffende cliënten thans worden bijgestaan.

2.9    Een van de dossiers waarin verweerder niet voor een behoorlijke overdracht heeft zorg gedragen is het dossier van mevrouw [K]. In haar dossier zijn de gronden van haar bezwaar niet aangevuld met als gevolg dat haar bezwaar niet-ontvankelijk is verklaard. Mevrouw [K] zou van de telefoniste van verweerders kantoor vernomen hebben dat haar dossier door verweerder in behandeling was gegeven aan mr. [B]. Die betwist dat haar dossier aan hem is overgedragen. Verweerder heeft de deken geen brief getoond waaruit van die overdracht blijkt.

2.10    Bij brief d.d. 10 maart 2014 heeft de rechter-commissaris in de rechtbank [X] de deken op de hoogte gesteld van het feit dat verweerder haar niet naar behoren op de hoogte houdt van de vorderingen met betrekking tot het terughalen van een verkeerd overgeboekt bedrag in een faillissement. Uit deze brief blijkt dat verweerder haar daarover tijdens de schorsing op 3 februari 2014 heeft geschreven. Die laatste brief is door de deken ter zitting aan de raad overgelegd. Daarmee staat vast dat verweerder zich hangende zijn schorsing zich niet als curator heeft laten vervangen.

2.11    Uit onderzoek van de door de deken van verweerder ontvangen afschriften van de bankrekening van de stichting derdengelden over de periode februari tot en met december 2013 is aan de deken gebleken dat verweerder door de raad voor rechtsbijstand betalingen van toevoegingsvergoedingen laat doen op de derdenrekening, en dat vanaf de derdenrekening betalingen worden gedaan aan de fiscus, aan mr. [A] ter zake reiskosten, aan het CJIB, een betaling ter zake reservering loon en aan verweerder privé.

De deken heeft verweerder in zijn brief van 13 februari 2014 verzocht om toezending binnen een week van een specificatie over de afgelopen twee jaar van de ontvangsten en betalingen op respectievelijk van de derdenrekening die betrekking hebben op zijn kantoor en privé en dus eigenlijk via de kantoorrekening hadden moeten lopen, alsmede een selectie van ontvangsten en betalingen die daadwerkelijk zien op gelden die verweerder voor derden onder zich had/heeft, voorzien van een korte toelichting per transactie met daarbij gevoegd de desbetreffende memo’s etcetera. Verweerder heeft tot aan de zitting niet aan dat verzoek voldaan.

2.12    Op 11 maart 2014 heeft verweerder de deken telefonisch op de hoogte gesteld van zijn voornemen zijn eigen faillissement aan te vragen. In het gesprek de dag daarna bij verweerder op kantoor heeft hij de deken verteld over zijn benarde financiële situatie.

Verweerder heeft op 14 maart 2014 eigen aangifte faillissement gedaan. Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling door de rechtbank van dat verzoek heeft verweerder zijn verzoek weer ingetrokken omdat hij volgens zijn verklaring een investeerder had gevonden en zo zijn faillissement kon worden afgewend. Verweerder zegde de deken toe binnen een week nadien met een plan van aanpak te zullen komen. Dat is niet gebeurd. De deken heeft ook geen enkele informatie van verweerder ontvangen met betrekking tot de aard en omvang van de investering waarover verweerder de beschikking zou hebben gekregen.

3    BEOORDELING

3.1    De raad is met de deken van oordeel dat uit de hiervoor gerelateerde feiten het ernstige vermoeden is gerezen van handelen en nalaten van verweerder waardoor enige door artikel 46 Advocatenwet beschermde belangen zeer ernstig zijn geschaad of dreigen te worden geschaad. Dat belang vergt onmiddellijk optreden. Dit oordeel berust op de navolgende feiten en omstandigheden.

3.2    Gelet op de recente eigen aangifte faillissement en de intrekking daarvan ter zitting, zonder dat duidelijkheid bestaat omtrent de oplossing die voor  de bestaande financiële problemen zou zijn gevonden, valt ernstig te vrezen dat de financiële stabiliteit van het kantoor van verweerder is komen te ontbreken en dat dientengevolge het risico bestaat dat de belangen van cliënten gevaar lopen.

3.3    Voorts heeft verweerder zich blijkens de hiervoor opgesomde feiten niet gehouden aan de diverse hem ter naleving van de schorsing gegeven instructies. Zo heeft verweerder meerdere cliënten niet naar behoren omtrent zijn schorsing geïnformeerd en heeft hij niet voorzien in overdracht van hun zaken aan collega-advocaten. Gevreesd moet worden dat dit geldt voor het merendeel van zijn cliënten. Ook heeft hij de toevoegingen niet op de juiste wijze gemuteerd.

Verweerder heeft zelfs toen hij zich eenmaal aan het muteren van de toevoegingen had gezet niet geschroomd daarbij de belangen van zijn kantoorgenoten met voeten te treden door de mutaties van de toevoegingen zonder vooroverleg met hen en zonder behoorlijke overdracht van de desbetreffende zaken door te laten voeren.

3.4    Verweerder heeft zich evenmin gehouden aan het verbod om tijdens de schorsing handelingen als advocaat te verrichten. Zo had hij het verzoek om toevoegingen te muteren na 20 januari 2014 niet meer zelf bij de raad voor rechtsbijstand in mogen dienen maar had hij dat aan zijn/een waarnemer over moeten laten. Hetzelfde geldt voor de brief van 3 februari 2014 aan de rechter-commissaris. Voorts is volgens door de deken ontvangen informatie verweerder vrijwel dagelijks op kantoor werkzaam. De deken heeft dan ook – mede gelet op het ontbreken van stukken waaruit zou kunnen blijken omtrent de informatieverstrekking aan de cliënten – begrijpelijkerwijze het ernstige vermoeden dat verweerder zich nog daadwerkelijk bezig houdt met de uitoefening van de praktijk.

3.5    Tenslotte bestaan er diverse aanwijzingen dat verweerder in strijd handelt met zijn verplichtingen ingevolge hoofdstuk IV van de verordening op de administratie en financiële integriteit, doordat hij zijn derdengeldrekening niet alleen voor derdengelden gebruikt en van die rekening ook betalingen doet aan anderen dan de rechthebbenden van de gelden die op die rekening zijn overgemaakt ten behoeve van die rechthebbenden.

3.6    Verweerder heeft geen uittreksel uit het stichtingenregister betreffende de door zijn kantoor gebruikte stichting derdengelden overgelegd waaruit blijkt dat naast hem twee andere bestuurders zijn benoemd die kunnen waarborgen dat de stichting blijft voldoen aan het ‘twee handtekeningen-vereiste’.

3.7    Al deze gedragingen van verweerder alsmede zijn niet handelen waar zulks geboden is nopen de raad tot na te noemen beslissing. Tezamen laten zij zien dat sprake is van spoedeisendheid, die ingrijpen om de in het geding zijnde belangen van cliënten te waarborgen rechtvaardigt. De raad overweegt daarbij dat verweerder vanaf het moment waarop hem duidelijk moest zijn geworden dat en wanneer zijn schorsing zou ingaan blijk heeft gegeven van een ontwijkende houding en geen inzicht heeft getoond in de ernst van de situatie. Tevens neemt de raad bij deze beslissing verweerders recente tuchtrechtelijke verleden in aanmerking.

BESLISSING

De raad van discipline:

1.    schorst verweerder op de voet van artikel 60ab Advocatenwet met onmiddellijke ingang voor onbepaalde tijd in de uitoefening van de praktijk als advocaat;

2.    bepaalt dat de deken de aan het onderhavige verzoek ex art. 60ab Advocatenwet ten grondslag gelegde bezwaren binnen 6 weken ter kennis van de raad brengt;

3.    houdt de andere verzoeken aan. 

Aldus gewezen door mr. M.F.J.N. van Osch, voorzitter, mrs E. Bige, C.J. Lunenberg-Demenint, R.J.A. Dil en L.A.M.J. Pütz, leden, bijgestaan door mr. M.Y.A. Verhoeven als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 14 april 2014.

griffier    voorzitter