Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

10-01-2014

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2014:54

Zaaknummer

28a/13

Zaaknummer

28b/13

Inhoudsindicatie

Een advocaat dient de belangen van zijn cliënt zorgvuldig te behartigen en afspraken omtrent het tijdstip van indiening van stukken na te komen en, als dat niet tijdig is gebeurd, daarover geen onware informatie te verstrekken. Kalcht gegrond; onvoorwaardelijke schorsing van 14 dagen. Dekenklacht over het aan alle kanten tekortschieten van de rechtshulpverlening; klacht gegrond en voorwaardelijk schorsing van 6 weken.

Uitspraak

Beslissing van 10 januari 2014

in de zaak 28a/13 en 28b/13

naar aanleiding van de klacht van:

 

mevrouw [    ] (28a/13)

klaagster

 

tegen:

mr. [    ]

verweerder

 

en

mr.[    ] in zijn hoedanigheid van deken van de orde van advocaten (28b/13)

klager

 

tegen:

mr. [    ]

verweerder

 

In de zaak 28a/13 en 28b/13

 

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief aan de raad van 28 februari 2013 met kenmerk 012/013 KA005, door de raad ontvangen op 1 maart 2013, heeft de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Noord-Nederland de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 11 oktober 2013 in aanwezigheid van mevrouw W. bijgestaan door mevrouw U., mr. D. en mr. V.. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3    De raad heeft kennis genomen van:

-    het van de deken ontvangen dossier;

-    een e-mailbericht van 3 oktober 2013 met bijlage van mevrouw W.

 

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2    Mr. D. heeft mevrouw W. bijgestaan in een kwestie betreffende een omgangsregeling. Na enige tijd heeft mevrouw W. de opdracht ingetrokken en zich tot een andere advocaat gewend.

2.3    Bij brief d.d. 10 oktober 2012 met bijlage heeft mevrouw W. zich bij de deken beklaagd over mr. V.

 

In de zaak 28a/13

 

3    KLACHT

De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

verweerder klaagster begin maart 2012 heeft verzekerd dat de stukken voor het aanhangig maken van een procedure ter zake van een omgangsregeling bijna gereed waren. Op 8 mei 2012 heeft klaagster bij verweerder geïnformeerd naar de stand van zaken. Haar werd verzekerd dat de stukken binnen een week konden worden ingediend. Kopieën zouden per post volgen. Uiteindelijk is op 3 juni 2012 gebleken dat er niets was gebeurd. Er was geen procedure aanhangig gemaakt, geen uittreksels aangevraagd en geen brief opgesteld.

 

Toelichting

Als gevolg van bovenstaande handelwijze zit klaagster met een grote schuld in verband met verbeurde dwangsommen op grond van het kortgedingvonnis van de (toenmalige) rechtbank A. van 6 april 2011 en is er niets geregeld ten aanzien van de omgangsregeling. Vervolgens heeft klaagster haar stukken opgevraagd. Op 13 augustus 2012 heeft verweerder zelfs, zonder toestemming van klaagster, een toevoeging aangevraagd die is afgewezen omdat een opvolgend advocaat al een toevoeging had aangevraagd.

 

4    VERWEER

4.1    Klaagster en haar ex-partner zijn al jaren in een juridische strijd verwikkeld betreffende de nakoming van de door de rechtbank vastgestelde omgangsregeling tussen de minderjarige dochter van klager en haar ex-partner. Verweerder heeft klaagster in het verleden bijgestaan in een kort geding waarbij door de ex-partner van klaagster nakoming van de omgangsregeling was gevraagd door haar ex partner. Deze procedure is verloren. Verweerder heeft klaagster laten weten dat een deskundigenoordeel noodzakelijk was om met succes opschorting van de omgangsregeling te vragen. Het enkel indienen van een verzoekschrift ter zake van opschorting van de omgangsregeling achtte verweerder onvoldoende. Kennelijk heeft klaagster de nodige moeite gehad met het verkrijgen van bewijs van deskundigen. Verweerder had de bedoeling om na het verkrijgen van deze bewijsstukken een procedure te starten en opschorting te vragen.

4.2    Verweerder meent dat hij niet op onjuiste gronden een toevoeging heeft aangevraagd nu hij van de opvolgend raadsman niet heeft vernomen dat die de belangen van klaagster zou behartigen.

 

5    BEOORDELING

5.1    De raad stelt vast dat het in het klachtonderdeel gestelde niet, althans onvoldoende is weersproken door verweerder. Verweerder heeft weliswaar aangevoerd dat hij wachtte op deskundigenbewijs alvorens een bodemprocedure betreffende een omgangsregeling tussen de dochter van klaagster en de ex-partner van klaagster aanhangig te maken maar  bij de stukken bevindt zich een verzoekschrift dat gedateerd is op 28 juli 2012  waarbij geen bewijsstukken zijn overgelegd. Dit argument  snijdt derhalve geen hout. Bovendien heeft verweerder niet ontkend dat klaagster hem in maart 2012 heeft benaderd en dat hij in mei 2012 (ten onrechte) heeft meegedeeld dat de stukken naar de rechtbank zouden worden gestuurd terwijl gebleken is dat verweerder op 3 juni 2012 nog niets had gedaan. Verweerder heeft klaagster derhalve onjuist geïnformeerd. Deze handelwijze is in hoge mate laakbaar. De raad is dan ook van oordeel dat verweerder ernstig is te kort geschoten in de behartiging van de belangen van klaagster door, ondanks diverse verzoeken van klaagster, te wachten met het starten van een procedure, terwijl niet gebleken is dat er een rechtsgeldige reden was om te wachten; temeer nu de bewijsstukken waar verweerder op doelt, niet zijn overgelegd bij het inleidende verzoekschrift d.d. 28 juli 2012. De klacht is dan ook gegrond.

 

6    MAATREGEL

6.1    Gelet op de ernst van de feiten is de raad van oordeel dat onderstaande maatregel passend is.

 

BESLISSING

De raad van discipline:

-    oordeelt de klacht gegrond;

-    legt verweerder een onvoorwaardelijke schorsing op in de uitoefening van de praktijk voor de duur van twee weken;

-    bepaalt dat de schorsing ingaat veertien dagen na het in kracht van gewijsde gaan van deze beslissing, met dien verstande dat de schorsing pas ingaat na afloop van  alle eventueel eerder onherroepelijk geworden schorsingen  en dat deze niet ten uitvoer zal worden gelegd gedurende de tijd dat verweerder niet op het tableau staat ingeschreven.

 

In de zaak 28b/13

 

7    KLACHT

De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

de dienstverlening van verweerder aan mevrouw W. aan alle kanten heeft gefaald, waarbij verweerder niet alleen wordt verweten hetgeen in de klachtzaak 28a/13 is gesteld, doch tevens dat verweerder niets heeft gedaan, terwijl grote spoed geboden was omdat de ex-partner van mevrouw W.  in de kortgedingprocedure, die geëindigd is in een vonnis van 6 april 2011, aanspraak maakte op verbeurde dwangsommen.

 

Toelichting

Uit onderzoek van de deken is gebleken dat eerst op 18 juli 2012 uittreksels GBA zijn aangevraagd en dat het verzoekschrift dat is gedateerd op 28 juli 2012, uiteindelijk eerst op 13 augustus 2012 is ingediend. Voorts is uit het (executoriaal) beslagexploot d.d. 1 februari 2012 gebleken dat een bedrag van € 30.236,92 ten laste van mevrouw W. is verbeurd ter zake van dwangsommen. Uit de reactie van verweerder in zijn brief van 22 november 2012 blijkt niet dat hij de ernst van de feiten inziet. Verweerder heeft gesteld dat hij wachtte op bewijsstukken van deskundigen die mevrouw W. zou aanleveren, terwijl uit het uiteindelijk ingediende verzoekschrift niet blijkt dat die bewijsstukken ook daadwerkelijk aanwezig waren en zijn overgelegd.

 

8    VERWEER

8.1    Verweerder heeft hetzelfde verweer gevoerd als in de zaak 28a/13, hetwelk als hier herhaald en ingelast wordt beschouwd.

 

9    BEOORDELING

9.1    De raad is van oordeel dat het in dit klachtonderdeel gestelde is komen vast te staan. Hetgeen de raad in 28a/13 heeft overwogen is hier eveneens van toepassing. Niet alleen rekent de raad verweerder aan dat hij, ondanks gedane toezeggingen, gedurende een paar maanden niets aan de zaak van mevrouw W. heeft gedaan, maar tevens dat door zijn handelwijze een groot bedrag aan dwangsommen is verbeurd. De klacht van de deken dat de dienstverlening op alle fronten ernstig heeft gefaald, is dan ook eveneens gegrond.

 

MAATREGEL

9.2    Gelet op de ernst van de zaak en met name het feit dat een bedrag van meer dan € 30.000,00 is verbeurd aan dwangsommen terwijl verweerder blijkbaar niet de ernst van de situatie heeft ingezien doet de raad tot de navolgende maatregel besluiten. De raad houdt wel rekening met het feit dat verweerder zich onder toezicht heeft laten stellen van een coach die hem begeleidt.

 

BESLISSING

De raad van discipline:

-    oordeelt de klacht gegrond;

-    legt verweerder op de maatregel van schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van zes weken;

-    bepaalde dat deze schorsing niet ten uitvoer zal worden gelegd tenzij de raad van discipline later anders zal bepalen op de grond dat verweerder binnen de hierna te vermelden proeftijd zich opnieuw heeft schuldig gemaakt aan een in artikel 46 van de Advocatenwet bedoelde gedraging;

-    stelt de proeftijd vast op een periode van twee jaar, ingaande op de dag dat deze beslissing in kracht van gewijsde gaat.

 

Aldus gewezen door mr. C. van den Noort, voorzitter, mrs. F. Klemann, G.E.J. Kornet, N.H.M. Poort, 12:00:00 AM, leden, bijgestaan door mr.  als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 10 januari 2014.

 

griffier                                                 voorzitter                           

 

Deze beslissing is in afschrift op 13 januari 2014 per aangetekende brief verzonden aan:

-    klaagster

-    verweerder

-    de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Noord-Nederland

-    de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

 

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

-    verweerder

-    de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Noord-Nederland

-    de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

 

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

 

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

 

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.     Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek

b.     Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek.

Indien u bij de griffie van het Hof van Discipline een stuk wenst af te geven en daarvoor een ontvangstbewijs wenst te ontvangen, dient u tijdig contact op te nemen teneinde er zeker van te zijn dat het stuk onder verkrijging van de ontvangstbevestiging kan worden afgegeven.

c.     Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

 

 

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl

 

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl