Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

30-06-2014

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2014:175

Zaaknummer

OB 263 - 2013

Inhoudsindicatie

Verweerder mocht, gelet op de discussie over de datum van uiteengaan van partijen, een uittreksel GBA van klaagster opvragen. Verweerder mocht voorts de door klaagster bestreden opmerking maken, nu deze een gevoelen van diens cliënt uitte. Niet onnodig grievend.

Inhoudsindicatie

Klacht ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van 30 juni 2014

in de zaak OB 263 – 2013

naar aanleiding van de klacht van:

 

 

 

 

       

klaagster

 

tegen:

 

 

 

                                        verweerder

 

 

1          Verloop van de procedure

1.1      Bij brief aan de raad van 28 augustus 2013 met kenmerk nr. 48/13/111K, door de raad ontvangen op 29 augustus 2013, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2      De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 12 mei 2014 in aanwezigheid van klaagster en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3      De raad heeft kennis genomen van de brief van de deken van 28 augustus 2013 met de daarbij behorende bijlagen en van de nagekomen brief van klaagster van 23 april 2014 en de daarbij behorende bijlage.

 

 

 

 

2          FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan:

2.1      Verweerder treedt op als advocaat van de wederpartij van klaagster in een echtscheidingsprocedure. In het kader van die procedure heeft verweerder een uittreksel uit de gemeentelijke basisadministratie opgevraagd met daarop de historische adressen van klaagster. Dit uittreksel is op 3 mei 2013 verstrekt.

2.2      Voorts heeft verweerder op 7 mei 2013 tijdens een zitting in kort geding zich uitgelaten over klaagster in de volgende bewoordingen: “Bij de vrouw heeft zich een obsessief waanidee ontwikkeld dat de man van alles achter zou houden. En het lijkt er op dat mr. X (de advocaat van klaagster) volledig meegaat in de obsessie van zijn cliënte.”

2.3      Klaagster heeft zich vervolgens bij brief van 17 juni 2013 met de onderhavige klacht tot de deken gewend.

 

3          klacht

De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

3.1      verweerder in het kader van een echtscheidingsprocedure ten onrechte de historische adresgegevens van klaagster heeft opgevraagd bij de afdeling burgerzaken van de gemeente ’s-Hertogenbosch;

3.2      verweerder zich tijdens een zitting op 7 mei 2013 onnodig grievend heeft uitgelaten door te stellen dat zich bij haar een obsessief waanidee heeft ontwikkeld dat de cliënt van verweerder van alles zou achterhouden.

 

4             VERWEER

4.1      Verweerder stelt zich op het standpunt dat hij niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Voor wat betreft het eerste klachtonderdeel geeft verweerder aan dat tussen zijn cliënt en klaagster in het kader van de echtscheidingsprocedure discussie bestond over de datum van feitelijk uiteengaan. Voor de cliënt van verweerder was het van belang daarover duidelijkheid te krijgen met het oog op de peildatum voor de verrekening van de saldi van de rekeningen. Eén van de mogelijke peildata is immers de datum van feitelijk uiteengaan. Omdat klaagster en de cliënt van verweerder van mening verschillen over de vraag wanneer dat is geweest, heeft verweerder een uittreksel uit de gemeentelijk basisadministratie opgevraagd. Verweerder heeft daarmee de gemeente niet misleid en heeft geen oneigenlijk gebruik gemaakt van de mogelijkheid om een uittreksel uit de gemeentelijke basisadministratie op te vragen. Verweerder wijst voorts op het feit dat klaagster door zijn handelen op geen enkele wijze is benadeeld aangezien partijen over de peildatum voor de verrekening van de saldi van de rekeningen ter gelegenheid van de gehouden mondelinge behandeling in de echtscheidingsprocedure overeenstemming hebben bereikt overeenkomstig het voorstel van klaagster.

4.2      Voor wat betreft het tweede klachtonderdeel merkt verweerder op dat de door hem gemaakte opmerking een standpunt van zijn cliënt is dat hij heeft geformuleerd op basis van de ervaringen gedurende de vele jaren die zijn cliënt met klaagster heeft samengeleefd. Tijdens de gesprekken en in de procedure is verweerder gebleken dat klaagster inderdaad een wantrouwen heeft, dat obsessieve vormen aanneemt. Voor de cliënt van verweerder is het van belang geweest dat de gewraakte opmerking duidelijk voor het voetlicht werd gebracht, waardoor verweerder van mening is dat hij zich niet onnodig grievend heeft uitgelaten en derhalve niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

 

5          BEOORDELING

Ad klachtonderdeel 1

5.1      Verweerder is de advocaat van de wederpartij van klaagster. Het is vaste jurisprudentie van het Hof van Discipline dat bij de beoordeling van een klacht over het optreden van de advocaat van de wederpartij er van behoort te worden uitgegaan dat aan die advocaat een grote mate van vrijheid toekomt om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze die hem passend voorkomt en dat deze vrijheid niet ten gunste van een tegenpartij mag worden beknot, tenzij daarbij haar belangen nodeloos en op ontoelaatbare wijze worden geschaad.

5.2      Verweerder heeft desgevraagd aangegeven dat zijn cliënt een redelijk belang had bij het opvragen van een uittreksel uit de gemeentelijke basisadministratie omdat er tussen partijen discussie bestond over de datum van feitelijk uiteen gaan. Daarover mag bij de rechter worden gediscussieerd. Niet uitgesloten is immers dat de datum van feitelijke verbreking van de samenwoning van partijen - waarvan mede kan blijken uit de registratie van de verhuizing van een van hen in de gemeentelijke basisadministratie - voor de rechter mede bepalend zal zijn bij het kiezen van een peildatum voor de van de omvang of de verdeling van vermogensbestanddelen van partijen. Verweerder heeft daarmee aannemelijk gemaakt dat er een materieel belang van zijn cliënt was dat werd gediend door bewijslevering door middel van een uittreksel uit de gemeentelijke basisadministratie. Het opvragen en in rechte overleggen van het uittreksel diende daarmee dus een in rechte relevant belang. Het eerste klachtonderdeel is derhalve ongegrond.

Ad klachtonderdeel 2

5.3      Verweerder erkent dat hij heeft gezegd dat zich bij klaagster een obsessief waanidee ontwikkeld heeft dat de cliënt van verweerder van alles voor haar achter zou houden. Verweerder heeft gemotiveerd aangegeven dat hij deze opmerking heeft gemaakt omdat hij daarmee uiting gaf aan een gevoelen van zijn cliënt en van de hulpverleners van de kinderen van partijen. Door klaagster wordt niet ontkend dat de cliënt van verweerder een dergelijk gevoelen had. Door verweerder wordt bovendien onbetwist gesteld dat door klaagster in de echtscheidingsprocedure steeds opnieuw om overlegging van stukken en nadere informatie werd gevraagd. De cliënt van verweerder had er belang bij om zich tegen dergelijke verzoeken van klaagster te (mogen) verweren. Onderdeel van dat verweer is de uitlating in kwestie geweest. Verweerder heeft daarmee kennelijk aan de rechtbank duidelijk willen maken dat er een grote mate van achterdocht bij klaagster bestond over de door zijn cliënt (niet) verstrekte informatie, maar dat de veronderstelling dat hij iets zou achterhouden niet op de realiteit was gebaseerd. Nu de cliënt van verweerder aldus belang had bij het maken van de gewraakte opmerking, is de raad van oordeel dat deze niet tuchtrechtelijk verwijtbaar is. De raad begrijpt dat de vrouw het als grievend heeft ervaren om een dergelijke opmerking te moeten aanhoren, maar onnodig was de opmerking niet, verweerder heeft daarmee uiting gegeven aan een gevoelen van zijn cliënt, en verweerder is in de gekozen bewoordingen gebleven binnen de grenzen van hetgeen betamelijk is. De klacht is derhalve ongegrond.

 

BESLISSING

De raad van discipline:

verklaart de klacht ongegrond.

 

 

Aldus gewezen door mr. E.P. van Unen, voorzitter, mrs. S.A.R. Lely, A.L.W.G. Houtakkers, P.A.M. van Hoef, J.D.E. van den Heuvel, leden, bijgestaan door mr. C.M. van den Reek als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 30 juni 2014.                    

 

 

griffier                                                                         voorzitter                                  

 

 

 

Deze beslissing is in afschrift op 1 juli 2014

 

per aangetekende brief verzonden aan:                   

-        klager

-        verweerder

-        de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant

-        de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

 

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door :

-        verweerder

-        de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

 

en voor zover de klacht ongegrond is verklaard tevens door:

-        klager

-        de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant.

 

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

 

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

 

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.      Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is: Postbus 9679, 4801 LT Breda

b.      Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Thorbeckeplein 8, 4812 LS Breda.

Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof.

c.      Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl.

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl