Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

10-12-2014

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2014:318

Zaaknummer

R. 4661/14.246

Inhoudsindicatie

Uit de stukken in het dossier blijkt dat verweerder tussen 2007 en 2009 werkzaamheden heeft verricht voor klager(s) en de rechtsbijstandsverzekeraar van klager. Verweerder wordt naar het oordeel van de voorzitter door het lange tijdsverloop in zijn verdediging belemmerd, terwijl klager niet of onvoldoende heeft gemotiveerd waarom hij zijn klacht niet eerder heeft ingediend.

Inhoudsindicatie

Klacht kennelijk niet-ontvankelijk.

Uitspraak

 

De voorzitter van de Raad van Discipline heeft kennis genomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden van 10 november 2014 met kenmerk K138 2014 bm/cvo, door de raad ontvangen op 11 november 2014, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

 

1 FEITEN

1.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

1.2 Verweerder klager en diens echtgenote bijgestaan in een procedure tegen zijn zoon en diens echtgenote van maart 2007 tot en met januari 2008.

1.3 Bij vonnis van 9 januari 2008 is klager veroordeeld tot betaling van het door zijn zoon en schoondochter gevorderde bedrag.

1.4 Verweerder heeft op 20 augustus 2009 in opdracht en voor rekening van DAS Rechtsbijstand een advies opgesteld, waarin onder meer de vraag aan de orde is gekomen of aan klager in privé en/of klaagster een mogelijkheid bestond tot het verkrijgen van schadevergoeding.

1.5 Per diezelfde datum is na een eerder verzoek van, en voor rekening van DAS Rechtsbijstand een advies door verweerder opgesteld in de kwestie “Staat der Nederlanden”.

1.6 Op 25 augustus 2009 is de door DAS Rechtsbijstand verstrekte opdracht een einde gekomen.

1.7 Op 1 oktober 2009 heeft verweerder DAS aangeschreven in verband met het uitblijven van de betaling van de declaratie van verweerder.

1.8 Op 8 februari 2008 respectievelijk 20 juli 2012 is geregistreerd dat de ontbonden rechtspersonen Stomerij X B.V. en klaagster zijn opgehouden te bestaan.

1.9 Bij brief van 19 mei 2014 heeft klager een klacht ingediend tegen verweerder.

 

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij de belangen van klagers niet naar behoren heeft behartigd. Meer in het bijzonder verwijten klagers verweerder:

a. dat hij mede verantwoordelijk is voor het feit dat de vorderingen die klager op de Staat der Nederlanden had zijn verjaard;

b. dat hij tevens mede verantwoordelijk is voor schade die klager in privé heeft geleden in een kwestie genaamd W;

c. dat door hem dubbel is gefactureerd;

d. dat hij heeft nagelaten de Rechtbank te berichten niet aanwezig te zijn op een zitting van 2 mei 2007 en dat daardoor de procedure tot een farce is geworden.

 

3 BEOORDELING

3.1 In het tuchtrecht voor advocaten gelden geen algemene termijnen voor de uitoefening van het klachtrecht. Bij de beantwoording van de vraag of een klager, gelet op het tijdsverloop tussen de gedragingen van de advocaat waarover wordt geklaagd en de indiening van de klacht, niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, moeten twee belangen tegen elkaar worden afgewogen. Enerzijds het ten gunste van de klager wegende maatschappelijk belang dat het optreden van een advocaat door de tuchtrechter kan worden getoetst. Anderzijds het belang dat de advocaat heeft bij toepassing van het beginsel van rechtszekerheid, dat onder meer meebrengt dat een advocaat ervan mag uitgaan dat een klacht over de wijze waarop hij zijn werkzaamheden heeft verricht binnen een redelijke termijn wordt ingediend en dat hij zich na verloop van een als onredelijk te beschouwen termijn tegenover de tuchtrechter moet verantwoorden over zijn optreden van destijds.

3.2 In het algemeen geldt – volgens de jurisprudentie van het Hof van Discipline – dat als een klacht bij de deken is binnengekomen binnen een termijn van drie jaren nadat het feit waarover wordt geklaagd zich heeft voorgedaan en de klager kennis heeft gekregen van de door hem als klachtwaardig geachte handelwijze dan wel met de consequenties daarvan bekend is geworden, de redelijke termijn niet geschonden wordt geacht. Na drie jaren gaat het belang van de advocaat bij toepassing van het beginsel van de rechtszekerheid zwaarder wegen. Dat past ook in de lijn van het Wetsvoorstel tot aanpassing van de Advocatenwet (nr. 32 382, zoals thans aanhangig bij de Eerste Kamer). In dit voorstel wordt een nieuw artikel 46 g Advocatenwet bepaald dat een klacht niet-ontvankelijk wordt verklaard indien deze wordt ingediend na verloop van drie jaren na de dag waarop de klager heeft kennisgenomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de advocaat waarop de klacht betrekking heeft. Indien de gevolgen van het handelen of nalaten redelijkerwijs pas nadien bekend zijn geworden, verloopt de termijn voor het indienen van het klaagschrift een jaar na de datum waarop de gevolgen redelijkerwijs als bekend geworden zijn aan te merken.

3.3 Uit de stukken in het dossier blijkt dat verweerder tussen 2007 en 2009 werkzaamheden heeft verricht voor klager(s) en de rechtsbijstandsverzekeraar van klager. Verweerder wordt naar het oordeel van de voorzitter door het lange tijdsverloop in zijn verdediging belemmerd, terwijl klager niet of onvoldoende heeft gemotiveerd waarom hij zijn klacht niet eerder heeft ingediend.

3.4 Gelet op het voorgaande dienen de klachtonderdelen a tot en met d kennelijk niet-ontvankelijk te worden verklaard.

 

BESLISSING

Wijst de klachtonderdelen a tot en met d als kennelijk niet-ontvankelijk af.

 

Aldus gewezen door mr. M.F. Baaij, voorzitter, met bijstand van mr. M. Boender-Radder als griffier op 10 december 2014.

griffier  voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 11 december 2014   per aangetekende post verzonden aan:

- klager

en per gewone post aan:

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden.       

Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kunnen  klager en de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden binnen veertien dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort Den Haag, Postbus 85850, 2508 CN Den Haag (fax: 070-3501024). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 14 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de veertiende dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de raad van discipline. Verlenging van de termijn van 14 dagen is niet mogelijk.