Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

24-11-2014

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2014:311

Zaaknummer

14-129A

Inhoudsindicatie

Klagers stellen onder meer dat verweerder hen ten onrechte in een procedure betrekt waarbij zij geen procespartij zijn en feiten als juist presenteert waarvan hij wist dat ze onjuist waren. Klacht in alle onderdelen ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van 24 november 2014

in de zaak 14-129A

naar aanleiding van de klacht van:

klagers

tegen:

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief aan de raad van 15 mei 2014 met kenmerk 4013-1197, door de raad ontvangen op 19 mei 2014, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 23 september 2014 in aanwezigheid van klagers en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3 De raad heeft kennis genomen van de onder 1.1 genoemde brief van de deken met bijlagen 1 tot en met 17.

2 FEITEN

2.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2 Verweerder staat zijn cliënten bij in een procedure tegen de vennootschappen X B.V. en Y B.V. (hierna: X en Y). Zijn cliënten vorderen achterstallige loonbetalingen van X en Y en stellen zich op het standpunt dat hun dienstverband onrechtmatig is beëindigd. Zij stellen in dienst te zijn geweest bij X. Y heeft de activiteiten van X overgenomen. Volgens de cliënten van verweerder heeft Y geen marktconforme prijs voor de activiteiten betaald. X is in de loop van de procedure failliet verklaard. Verweerder heeft in de procedure namens zijn cliënten betoogd dat X en Y in juridische zin vereenzelvigd kunnen worden, zodat Y voor de schulden van X kan worden aangesproken, althans dat Y jegens zijn cliënten uit onrechtmatige daad aansprakelijk is. Verweerder heeft in dit verband onder meer aangevoerd dat Y de onderneming van X tegen een te lage prijs heeft overgenomen, dat klagers beiden als privépersonen al jaren in staat van faillissement verkeren, dat zij feitelijk het beleid in zowel X als Y bepaalden, dat de formele bestuurders van X en Y (respectievelijk de zus van klaagster sub 1 en een in Spanje woonachtige man) strolieden van klagers waren en dat klagers geld aan X onttrokken hebben. Ook heeft hij erop gewezen dat de Belastingdienst aanzienlijke vorderingen in de faillissementen van klagers heeft ingediend, dat er een FIOD-onderzoek naar klagers loopt.

2.3 In een e-mail van 23 mei 2012 aan de advocaat van klagers schrijft verweerder onder meer: "Ik kan overigens enige verbazing niet onderdrukken over het feit dat u kennelijk instructies aanvaardt van personen die in staat van faillissement verkeren en die allerhande zaken voor hun curator verborgen hebben gehouden en nog steeds houden."

2.4 De vorderingen van de cliënten van verweerder tegen Y zijn door de rechter in eerste aanleg afgewezen. De rechter heeft geoordeeld dat X en Y niet vereenzelvigd konden worden en dat niet voldoende was gesteld voor het aannemen van een onrechtmatige daad van Y. Verweerder heeft hoger beroep tegen het vonnis ingesteld.

2.5 Bij brief van 2 november 2013 met bijlagen hebben klagers zich bij de deken beklaagd over verweerder.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a) hij de procedure tussen zijn cliënten en X en Y gebruikt om een persoonlijke vendetta jegens klagers uit te vechten over de rug van zijn cliënten en aldus het vertrouwen van zijn cliënten ernstig heeft geschonden;

b) hij zodanig getuigen heeft geïntimideerd en gemanipuleerd dat die getuigen verklaringen hebben afgelegd waardoor klagers in een kwaad daglicht zijn gesteld;

c) hij beweringen van zijn cliënten in zijn processtukken heeft opgenomen waarvan verweerder wist dat deze onjuist waren;

d) hij onrechtmatige, niet onderbouwde en niet geverifieerde verklaringen van zijn cliënten als bewijs aanvoert;

e) hij de plicht om het belang van zijn cliënten te verdedigen heeft verzaakt en/of alle “vertrouwelijke objectiviteit” heeft verloren.

4 BEOORDELING

Ad klachtonderdelen a) en e)

4.1 Voor zover de klachtonderdelen a) en e) inhouden dat verweerder het belang van zijn cliënten niet goed zou hebben behartigd, zijn klagers in die klachtonderdelen niet-ontvankelijk. Alleen die cliënten zelf kunnen zich erover beklagen – naast de deken in het algemeen belang – dat hun advocaat hun belangen niet naar behoren behartigt. Klagers zijn naar eigen zeggen derden die met het conflict tussen de cliënten van verweerder enerzijds en X en Y anderzijds niets te maken hebben. In de ogen van die cliënten daarentegen zijn klagers de eigenlijk belanghebbenden en beleidsbepalers bij X en Y en dus in materiële zin hun wederpartij. Hoe dit ook zij, in beide gevallen geldt dat klagers niet het vereiste belang hebben bij een klacht over de wijze waarop verweerder de belangen van zijn cliënten heeft behartigd.

4.2 De klachtonderdelen a) en e) zien blijkens de toelichting ook op de wijze waarop verweerder zich jegens klagers zou hebben gedragen. In zoverre zijn klagers wel ontvankelijk. Klagers verwijten verweerder concreet onder meer dat hij hen als een psychopaat volledig ten gronde heeft gericht, dat hij hen zwart heeft gemaakt in de processtukken terwijl zij geen partij zijn in de procedure die verweerder voor zijn cliënten voert, dat hij hen als “grote criminelen” aanduidt, dat hij contact zou hebben gehad met de Belastingdienst en aangedrongen zou hebben op onderzoek naar klagers, dat hij “afgedwongen” zou hebben dat de curator in hun persoonlijke faillissementen in opdracht van de rechter-commissaris onderzoek heeft ingesteld naar de beschuldigingen over klagers, dat hij klanten van Y benadert of laat benaderen met valse beschuldigingen met geen ander doel dan schade te berokkenen, dat hij de bestuurder van X heeft overtuigd om de dagvaarding rond te sturen (naar medewerkers van Y, familieleden en alle leveranciers).

4.3 De raad oordeelt als volgt. Het is juist dat klagers persoonlijk in de processtukken van verweerder worden genoemd en dat zij daarbij door verweerder in een ongunstig daglicht worden geplaatst. Dit was echter gerechtvaardigd in het belang van de cliënten van verweerder, dat verweerder diende te behartigen. De stellingen die verweerder heeft ingenomen met betrekking tot klagers droegen immers bij aan de onderbouwing van het betoog van verweerder dat Y naast X aansprakelijk was voor de vorderingen van zijn cliënten. Verweerder heeft de belangen van klagers daarbij niet onnodig of op ontoelaatbare wijze geschaad. Het is aan de rechter in de procedure tussen de cliënten van verweerder en X en Y om zich een oordeel te vormen over de juistheid van de door verweerder in de procedure ingenomen stellingen.

4.4 Voor het overige zijn de stellingen van klagers als verwoord in 4.2 niet aannemelijk geworden. Verweerder heeft die stellingen gemotiveerd betwist terwijl het dossier geen enkel aanknopingspunt biedt ter ondersteuning van die stellingen. Meer in het bijzonder is niet aannemelijk geworden dat verweerder contact heeft opgenomen met de Belastingdienst over klagers, dat hij heeft afgedwongen dat de curator van klagers een onderzoek naar de beschuldigingen van verweerder heeft ingesteld of dat hij het er op de een of andere manier toe geleid heeft dat derden weet hebben gekregen van de beschuldigingen aan het adres van klagers die verweerder in de procedure heeft geuit. Ook anderszins biedt het dossier geen steun aan de klacht dat verweerder een persoonlijke vendetta jegens klagers uitvecht.

4.5 Geklaagd wordt voorts dat verweerder stukken aan het dossier heeft toegevoegd welke zijn cliënten zich onrechtmatig hebben toegeëigend. Dat de cliënten van verweerder zich onrechtmatig stukken hebben toegeëigend is door verweerder betwist en in deze procedure niet aannemelijk geworden.

4.6 Geklaagd wordt ook over de inhoud van de e-mail van verweerder aan de advocaat van klagers van 23 mei 2012 (zie 2.3). De raad stelt voorop dat een advocaat zich niet onnodig grievend over een betrokken partij mag uitlaten. De manier waarop verweerder zich in de e-mail confraterneel over klagers uitdrukt, getuigt weliswaar van weinig professionele distantie, maar is naar het oordeel van de raad niet klachtwaardig. Klachtonderdelen a) en e) zijn – voor zover klagers daarin kunnen worden ontvangen – dan ook ongegrond.

Ad klachtonderdeel b)

4.7 Ten aanzien van klachtonderdeel b) menen klagers dat de bestuurder van X, tevens de zus van klaagster sub 1, is geïntimideerd en gemanipuleerd tot het afleggen van een verklaring die klagers onterecht in een kwaad daglicht stellen. In deze klachtprocedure is niet gebleken dat hetgeen de getuige in de procedure heeft verklaard onjuist zou zijn, laat staan dat zij onder druk van verweerder een onjuiste verklaring zou hebben afgelegd. Klachtonderdeel b) is derhalve ongegrond.

Ad klachtonderdelen c) en d)

4.8 Bij de beoordeling van de klachtonderdelen c) en d) stelt de raad voorop dat een advocaat een ruime mate van vrijheid geniet om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.

4.9 Met klachtonderdelen c) en d) beklagen klagers zich erover dat verweerder onterechte beschuldigingen en onjuiste mededelingen over klagers als derde betrokkenen heeft gedaan in de gevoerde gerechtelijke procedure. Kort samengevat gaat het om de volgende mededelingen – waarvan verweerder niet heeft betwist dat hij ze heeft gedaan:

1. Verweerder stelt dat de zus van klaagster sub 1 als stroman zou hebben gefungeerd.

2. Verweerder stelt dat hun persoonlijke faillissementen klagers er niet van hebben weerhouden zichzelf meer dan goed te belonen en dat zij deze inkomsten voor hun curator verborgen hebben gehouden.

3. Verweerder beticht klager sub 2 ervan dat (a) hij de feitelijke zeggenschap had binnen X en (b) inkomsten uit X heeft weggesluisd via een aan klager sub 2 gelieerde rechtspersoon.

4. Verweerder stelt dat de bestuurder van deze gelieerde rechtspersoon eveneens als stroman zou hebben gefungeerd.

4.10 De raad stelt voorop dat het aan klagers is om aannemelijk te maken dat verweerder in het licht van de onder 4.8 genoemde maatstaven tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Klagers kunnen dus niet volstaan met de stelling dat verweerder onjuiste stellingen heeft ingenomen, maar moeten dat ook aannemelijk maken en moeten bovendien aannemelijk maken dat verweerder van die onjuistheid wist of redelijkerwijs kon weten. Daarin zijn klagers niet geslaagd. Klagers hebben allereerst de onjuistheid van de in 4.9 vermelde stellingen niet aannemelijk weten te maken. Het dossier bevat voor de juistheid van de stellingen 1, 3(a) en 4 zelfs verschillende aanwijzingen, zoals een verklaring van de bestuurder van X en e-mails van de bestuurder van Y. Verder staat vast dat klager sub 2 onbeperkt gevolmachtigde van Y was. In de tweede plaats hebben klagers geen feiten of omstandigheden genoemd waaruit zou kunnen worden afgeleid dat verweerder wist of behoorde te weten van de eventuele onjuistheid van de gewraakte mededelingen. Verweerder heeft aangevoerd dat hij zijn beschuldiging over het onttrekken van gelden aan X (stelling 3(b)) baseerde op verklaringen van één van zijn cliënten, die de overboekingen administreerde. Hij beschikte verder ook over bewijs van de desbetreffende overboekingen. In dat licht en alle overige omstandigheden van het geval kan niet worden ingezien dat hij de beschuldiging over het wegsluizen van gelden uit X niet mocht doen. Uit de overwegingen van het vonnis in eerste aanleg in de procedure tussen de cliënten van verweerder tegen Y kan ook niet worden afgeleid dat de stellingen 1 tot en met 4 onjuist zijn en al helemaal niet dat verweerder niet van de juistheid van de feitelijke mededelingen van zijn cliënten mocht uitgaan. Het uitzonderingsgeval dat de advocaat de juistheid van deze mededelingen (nader) had moeten verifiëren, doet zich hier niet voor. Verweerder mocht bij het doen van zijn mededelingen dan ook afgaan op het feitenmateriaal dat hij van zijn cliënt ontving.

4.11 Gezien het voorgaande zijn klachtonderdelen c) en d) ongegrond.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart klagers niet-ontvankelijk in klachtonderdelen a) en e) voor zover deze klachten inhouden dat verweerder het belang van zijn cliënten niet goed zou hebben behartigd;

- verklaart de klacht in alle onderdelen ongegrond.

Aldus gewezen door mr. A.P. Schoonbrood-Wessels, voorzitter, mrs. E.C. Gelok, K. Straathof, S. Wieberdink, M. Ynzonides, leden, bijgestaan door mr. N.M.K. Damen als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 24 november 2014.

griffier voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 24 november 2014 per aangetekende brief verzonden aan:

- klagers

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

- klagers

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.  Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 9679, 4801 LT Breda

b. Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Thorbeckeplein 8, 4812 LS Breda.

Indien u bij de griffie van het Hof van Discipline een stuk wenst af te geven en daarvoor een ontvangstbewijs wenst te ontvangen, dient u tijdig contact op te nemen teneinde er zeker van te zijn dat het stuk onder verkrijging van de ontvangstbevestiging kan worden afgegeven.

c.  Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl