Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

24-11-2014

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2014:362

Zaaknummer

14-183

Inhoudsindicatie

Klachten over advocaat wederpartij in een burengeschil deels kennelijk niet-ontvankelijk en deels kennelijk ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van 24 november 2014

in de zaak 14-183

 naar aanleiding van de klacht van:

1.    De heer [naam]

[adres]

2.    Mevrouw [naam]

[adres]

3.    Mevrouw [naam]

[adres]

klagers

tegen:

mr. [naam]

advocaat te [plaats]

verweerder

De voorzitter van de raad van discipline (hierna “de voorzitter”) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland van 5 november 2014 met kenmerk RvT 14-0101 door de raad ontvangen op 6 november 2014, en van de stukken die zijn vermeld op de zich bij deze brief bevindende inventarislijst en zijn genummerd van 1 tot en met 4.

1    FEITEN

1.1    Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

1.2    Klagers zijn buren van de cliënten van verweerder. Klager sub 1 en klaagster sub 2 wonen aan de ene kant van het perceel van de cliënten van verweerder en klaagster sub 3 aan de andere kant.

1.3    In 2007, 2008 en begin 2009 heeft verweerder met klagers sub 1 en 2 en met hun gemachtigde van Arag Rechtsbijstand gecorrespondeerd, onder meer over de beplanting op de percelen van klagers sub 1 en 2 en van de cliënten van verweerder.

1.4    Verweerder heeft klaagster sub 3 namens zijn cliënten op 9 februari 2009 een brief gestuurd over een boom, een es, die door de cliënten van verweerder kort daarvoor was gekapt. In deze brief is onder meer te lezen: “Cliënt wenst te benadrukken dat deze brief erop is gericht u een compleet beeld te geven en is geenszins van plan u deel te laten uitmaken van zijn discussie met de heer [naam klager sub 1]. Sterker nog, cliënt hoopt door deze brief dat de verstandhoudingen en het begrip over een weer in de straat er beter van zal worden. De feiten

Er was/is geen kapvergunning noodzakelijk.

(…    ….    ….)

Cliënt hoopt nogmaals dat hij met deze uiteenzetting van de feiten heeft bijgedragen aan enig begrip voor de situatie en cliënt spreekt tevens de verwachting en hoop uit dat u – wanneer u weer benaderd wordt door de heer [naam klager sub 1]- ook het verhaal van de zijde van cliënt wenst te vernemen alvorens u zich uitspreekt.”

1.5    Op 25 februari 2014 heeft verweerder namens zijn cliënten een vordering tegen klaagster sub 3 aanhangig gemaakt bij de rechtbank Midden-Nederland. Gevorderd is om klaagster sub 3 te veroordelen om een tweetal bomen uit haar tuin te verwijderen.

1.6    Bij brief  met bijlagen van 16 april 2014 heeft klager sub 1, mede namens klaagster sub 2 en klaagster sub 3, de onderhavige klacht bij de deken ingediend.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

a)    in de dagvaarding d.d. 25 februari 2014 bewust de bomenverordering niet te noemen en zo bij te dragen aan een onnodige polarisatie van partijen;

b)    nooit een poging te doen om tot een regeling in der minne te komen;

c)    onophoudelijk brieven te sturen en daarmee onnodige kosten te maken;

d)    mee te werken aan een constructie waarbij werkzaamheden worden verricht voor een natuurlijk persoon welke worden gefactureerd aan een rechtspersoon;

e)    klagers te intimideren.

2.2    Ter toelichting op klachtonderdeel b) stellen klagers dat verweerder nimmer heeft voorgesteld om rond de tafel te gaan zitten voor een gesprek en in plaats daarvan hen heeft ‘bestookt met een onophoudelijke stroom brieven’. Ten bewijze daarvan leggen klagers brieven over d.d. 13 december 2007 van hun gemachtigde mr. Bloem aan verweerder, d.d. 9 februari 2009 van verweerder aan klaagster sub 3, d.d. 8 februari 2008 van verweerder aan mr. Bloem en d.d. 2 december 2008 van verweerder aan mr. Bloem.

2.3    Ter toelichting op klachtonderdeel c) stellen klagers dat verweerder hen met zijn ‘onophoudelijke stroom brieven’ op onnodige kosten heeft gejaagd. Volgens klagers geldt dit eens te meer nu verweerder klaagster sub 3 heeft gedagvaard.

2.4    Ter toelichting op klachtonderdeel d) stellen klagers dat in de dagvaarding d.d. 25 februari 2014 als woonadres van de cliënten van verweerder een ander adres, namelijk het adres waar de onderneming van één van de cliënten van verweerder is gevestigd, is genoemd. Klagers stellen dat dit feit het vermoeden meebrengt dat verweerder de werkzaamheden die hij voor zijn cliënten verricht aan niet aan hen in privé maar aan de onderneming van één van hen in rekening brengt zodat de onderneming de BTW kan verrekenen. Klagers stellen zich op het standpunt dat het meewerken aan een dergelijke constructie tuchtrechtelijk verwijtbaar is.

2.5    Ter onderbouwing van klachtonderdeel e) wijzen klagers opnieuw op de ‘onophoudelijke stroom van brieven’ en op enkele passages uit de brieven van verweerder aan de gemachtigde van klagers sub 1 en 2 d.d. 8 februari 2008 en 2 december 2008.

3    VERWEER

3.1    Voor zover nodig komt het verweer aan de orde bij de bespreking van de  verschillende klachtonderdelen.

4    BEOORDELING

4.1    Op de klacht kan, met toepassing van artikel 46g Advocatenwet, door de voorzitter worden beslist.

ad klachtonderdeel a)

4.2    Het in de Advocatenwet voorziene recht om een klacht in te dienen tegen een advocaat komt niet aan eenieder toe, doch slechts aan diegene die door het handelen of nalaten waarover wordt geklaagd rechtstreeks in zijn belang is of kan worden getroffen.

4.3    Klagers sub 1 en 2 zijn niet rechtstreeks in hun belang getroffen met de dagvaarding die aan klaagster sub 3 is uitgebracht. Ten opzichte van klagers sub 1 en 2 is dit klachtonderdeel derhalve kennelijk niet-ontvankelijk.

4.4    Ten opzichte van klaagster sub 3 geldt het volgende. Het is vaste jurisprudentie van het hof van discipline dat bij de beoordeling van een klacht over het optreden van de advocaat van de tegenpartij ervan behoort te worden uitgegaan, dat aan die advocaat een grote mate van vrijheid toekomt om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze die hem passend voorkomt, en dat deze vrijheid niet ten gunste van een tegenpartij mag worden beknot. Die vrijheid is niet onbeperkt; deze kan onder meer ingeperkt worden indien de advocaat (1) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, (2) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat zij in strijd met de waarheid zijn, of indien (3) de advocaat (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend.

4.5    De voorzitter is van oordeel dat op geen enkele wijze is gebleken dat verweerder de in r.o. 4.4. beschreven norm heeft overtreden. Ten opzichte van klaagster sub 3 is klachtonderdeel a) dan ook kennelijk ongegrond.

ad klachtonderdeel b), c) en e)

4.6    Klachtonderdelen b), c) en e) lenen zich voor gezamenlijke behandeling. Hoewel in het tuchtrecht voor advocaten geen algemene termijnen voor verjaring of verval betreffende het indienen van een klacht bestaan dienen bij de beoordeling van de ontvankelijkheid van een klacht twee belangen tegen elkaar te worden afgewogen, enerzijds het belang van rechtszekerheid voor de advocaat dat door hem/haar verrichte werkzaamheden na het verstrijken van een redelijke termijn niet meer ter discussie zullen worden gesteld en anderzijds het maatschappelijk belang dat het optreden van een advocaat door de tuchtrechter getoetst kan worden.

4.7    De klachten beschreven in de klachtonderdelen b), c) en e) hebben, blijkens de toelichting die klagers daaraan hebben gegeven, betrekking op brieven van verweerder uit 2007, 2008 en van 9 februari 2009. Klagers hebben zich hierover pas in april 2014, derhalve ruim vijf jaar later, bij de deken beklaagd. Door klagers zijn geen concrete feiten of omstandigheden aangevoerd, waaruit blijkt waarom zij zo lang hebben gewacht met het indienen van hun klachten en waaruit blijkt dat zij zich op goede gronden niet eerder met hun klacht over het optreden van verweerder tot de deken hadden kunnen wenden. Gelet op deze omstandigheden dient de rechtszekerheid voor verweerder dat zijn werkzaamheden na een periode van vijf jaren niet meer ter discussie worden gesteld in dit geval te prevaleren. De klachtonderdelen b), c) en e) zijn derhalve kennelijk niet-ontvankelijk.

ad klachtonderdeel d)

4.8    Klachtonderdeel d) is kennelijk niet-ontvankelijk nu klagers niet rechtstreeks in hun belang getroffen zijn. Bovendien is dit klachtonderdeel kennelijk ongegrond nu dit verwijt geen steun vindt in vaststaande feiten. Het enkele feit dat verweerder een ander adres in de dagvaarding heeft vermeld betekent niet dat verweerder heeft meegewerkt aan een fiscaal niet toegestane constructie.

BESLISSING

Wijst de klacht in al zijn onderdelen af.

Aldus gewezen door mr. S.H. Bokx-Boom, voorzitter, met bijstand van mr. H.A.M. Ritsma-Hartman als griffier op 24 november 2014.

griffier     voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 24 november 2014 per aangetekende post en per gewone post verzonden aan:

•    klagers

en per gewone post aan:

•    verweerder

•    de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland

•    de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten