Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

12-12-2014

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2014:330

Zaaknummer

14-309A

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht tegen advocaat wederpartij kennelijk ongegrond. Dat verweerder de voorzieningenrechter onjuist heeft geïnformeerd is niet gebleken, laat staan dat verweerder daarbij informatie heeft gegeven waarvan hij wist dat deze onjuist was. Uitlatingen door verweerder onder de gegeven omstandigheden niet onnodig grievend nu de handelingen van klaagster daartoe (enige) aanleiding gaven en dit een uitdrukking was waarmee verweerder het standpunt van zijn cliënte heeft kunnen en mogen verwoorden.

Uitspraak

Beslissing van 12 december 2014

in de zaak 14-309A

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

tegen:

mr. C. Giljam

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam van 13 november 2014 met kenmerk 4014-0628, door de raad ontvangen op 14 november 2014, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1 FEITEN

1.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

1.2 De partner van klaagster exploiteerde tot 31 december 2012 een bedrijf. Hij bankierde zakelijk bij de cliënte van verweerder.

1.3 De cliënte van verweerder heeft de financiering op in augustus 2012 mondeling opgezegd en betaling van haar vordering gevorderd.

1.4 Op enig moment zijn bedragen van de bankrekening van de partner naar klaagster overgemaakt.

1.5 Op 6 februari 2013 heeft verweerder in opdracht van zijn cliënte bij diverse banken derdenbeslag laten leggen onder klaagster ten laste van haar partner.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij klaagster in zijn beslagrekest ten onrechte heeft afgeschilderd als een "stroman". Hierdoor heeft verweerder (i) feitelijke gegevens verstrekt waarvan hij wist, althans behoorde te weten, dat deze onjuist waren, (ii) zich onnodig grievend over klaagster uitgelaten, (iii) het vertrouwen in de advocatuur geschaad en (iv) de hem opgedragen zaak onzorgvuldig behandeld.

3 BEOORDELING

3.1 Het betreft een klacht over de advocaat van de wederpartij. Als uitgangspunt geldt dat een advocaat een ruime mate van vrijheid geniet om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.

3.2 Klaagster klaagt erover dat zij in het beslagrekest van verweerder wordt afgeschilderd als een stroman, hetgeen in strijd zou zijn met gedragsregels 1, 4, 30 en 31.

3.3 De verweten uitlating is gedaan in een gerechtelijke procedure en ziet op een kwestie die partijen in die procedure verdeeld houdt. Dit maakt dat die uitlating niet tuchtrechtelijk verwijtbaar is, tenzij verweerder wist of had moeten weten dat die uitlating onjuist was. Dat verweerder de voorzieningenrechter onjuist heeft geïnformeerd is niet gebleken. Voor zover al zou komen vast te staan dat de uitlating van verweerder onjuist is, zijn uit de stukken geen feiten of omstandigheden naar voren gekomen waaruit blijkt dat verweerder wist of had moeten weten dat dit het geval was. De voorzitter oordeelt dan ook dat zich niet het uitzonderingsgeval voordoet, dat de advocaat de juistheid hiervan bij zijn cliënte had moeten verifiëren. Verweerder mocht in het kader van de juridische procedure het door hem namens zijn cliënte verwoorde standpunt innemen zonder dat hij daarmee tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

3.4 Bovendien is het gebruik van het woord ‘stroman’ onder de gegeven omstandigheden niet onnodig grievend nu de handelingen van klaagster daartoe (enige) aanleiding gaven en dit een uitdrukking was waarmee verweerder het standpunt van zijn cliënte heeft kunnen en mogen verwoorden. Dat verweerder de hem toekomende vrijheid en de tuchtrechtelijke grenzen heeft overschreden is niet gebleken. Er is derhalve geen sprake van inbreuk op gedragsregels 1, 4, 30 en 31.

3.5 Op grond van het voorgaande is de voorzitter van oordeel dat de klacht, met toepassing van artikel 46g Advocatenwet, kennelijk ongegrond moet worden verklaard.

BESLISSING

De voorzitter verklaart de klacht in al haar onderdelen kennelijk ongegrond.

Aldus gewezen door mr. C.L.J.M. de Waal, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. L.H. Rammeloo als griffier op 12 december 2014.

griffier  voorzitter

 

Deze beslissing is in afschrift op 12 december 2014 per aangetekende post verzonden aan:

- klaagster

en per gewone post aan:

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam.

Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kunnen klaagster en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam binnen veertien dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam, Postbus 75265, 1070 AG Amsterdam (fax: 020-7954275). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 14 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de veertiende dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de raad van discipline. Verlenging van de termijn van 14 dagen is niet mogelijk.