Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

21-10-2014

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2014:286

Zaaknummer

14-115A + 14-116A + 14-117A

Inhoudsindicatie

Advocaat in loondienst vertrekt van kantoor. Andere advocaat van kantoor neemt zaak niet over. Diverse verwijten over overdracht zaak. Positie klachtenfunctionaris. Klacht ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van 21 oktober 2014 

in de zaken  14-115A, 14-116A en 14-117A

naar aanleiding van de klachten van:

1. Mevrouw

2. De heer

klagers

tegen:

1. Mevrouw mr.

Advocaat te  Amsterdam

2. De heer mr.

  Advocaat te Amsterdam

3. De heer mr.

  Advocaat te Amsterdam

 

 verweerders

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief aan de raad van 1 mei 2014 met kenmerken 4013-0806, 40113-1266  4013-0800, door de raad ontvangen op 2 mei 2014, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam de klachten ter kennis van de raad gebracht.

1.2 De klachten zijn behandeld ter zitting van de raad te Amsterdam op 2 september 2014.

1.3 Klaagster sub 1 en verweerders zijn in persoon verschenen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4 De raad heeft kennis genomen van de in 1.1. bedoelde brieven van de deken aan de raad en van de stukken, vermeld op de ingevoegde inventarislijsten.

2 FEITEN

2.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan:

2.2 Klagers kwamen informeel in contact met verweerster 1 voor de behandeling van een vastgoedzaak. Verweerster 1 heeft het geschil voor klagers bij de rechtbank aanhangig gemaakt.

2.3 Verweerster 1 was als advocaat in loondienst bij het kantoor van verweerder 3. De overeenkomst van opdracht is tot stand gekomen met de vennootschap van verweerder 3. Verweerder 3 is intern betrokken geweest bij de behandeling van de zaak van klagers, hetgeen blijkt uit een inhoudelijke e-mail van 29 maart 2012 aan klagers.

2.4 Het dienstverband van verweerster 1 is niet gecontinueerd. De arbeidsovereenkomst eindigde in april 2012. Verweerster 1 heeft dat aan klagers laten weten per sms-bericht. Op/omstreeks 23 april 2012 heeft verweerder 2 klagers geïnformeerd over het ontslag; op 8 mei 2012 heeft een gesprek tussen klagers en verweerder 2 plaatsgevonden.

2.5 Klagers hebben verweerster 1 verzocht de zaak te blijven behandelen, hetgeen niet mogelijk was omdat zij uit de advocatuur trad. Klagers hebben geen opdracht gegeven aan verweerder 2.

2.6 Na het vertrek van verweerster 1 hebben klagers een declaratie ontvangen. Deze declaratie is door klagers betwist, waarna verweerder 3 de begrotingsprocedure heeft gevolgd. De raad van toezicht heeft de declaratie gematigd en begroot op € 9.766,92. Omdat betaling nadien uitbleef, heeft verweerder 3 een bevelschrift ex art. 33 WTBZ gevraagd en gekregen bij beschikking van 17 mei 2013. Deze beschikking is betekend door de deurwaarder op 24 mei 2013.

2.7 In het voorjaar van 2012 was verweerder 2 fysiek aanwezig op het kantoor van verweerder 3 met het oog op een voorgenomen samenwerking. Verweerder 2 heeft met klagers gecommuniceerd via een emailadres dat samenwerking met verweerder 3 suggereert. Het samenwerkingsverband is uiteindelijk niet tot stand gekomen, althans na korte tijd beëindigd.

2.8 Klagers hebben uiteindelijk een ander kantoor ingeschakeld.

3 KLACHT

3.1 De klachten houden, zakelijk weergegeven, in dat verweerders tuchtrechtelijk verwijtbaar hebben gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

Zaaknummer 14-115A (verweerster 1);

a) Werkzaamheden te hebben geleverd van gebrekkige kwaliteit;

b) Meer uren te hebben geschreven dan overeengekomen, danwel nodeloze uren te hebben geschreven en te laat danwel ontijdig te hebben gefactureerd, waarbij de factuur te hoog is opgelopen;

c) Niet inhoudelijk te reageren op de klachten van klagers;

d) Niet te hebben medegedeeld dat zij was ontslagen en niet zorg gedragen te hebben voor adequate opvolging;

e) Niet te hebben gereageerd op e-mails van klagers.

Zaaknummer 14-116A (verweerder 2);

a) Met (verzonnen) drogredeneringen van klachten van klagers te hebben gebagatelliseerd en trachten af te doen;

b) Niet meer te hebben gereageerd na door klagers op de onjuistheid van zijn redeneringen te zijn gewezen;

c) De klachten te hebben afgeschoven op het oude kantoor terwijl verweerder wist of eerder het standpunt innam dat het nieuwe kantoor de rechtsopvolger was van het oude kantoor;

d) Te stellen slechts bemiddelaar te zijn bij de behandeling van de klachten, terwijl hij eigenaar danwel partner was bij de kantoren van verweerder 3;

e) Volslagen onverantwoordelijk te hebben gehandeld bij het ontslag van verweerder 1 en de gevolgen daarvan voor de zaak van klagers:

f)     Op kritiek van klagers aangaande gebrek aan continuïteit en instabiliteit te hebben gereageerd door zich te onttrekken als advocaat in de procedure van klagers.

Zaaknummer 14-117A (verweerder 3);

a) Onduidelijkheid te hebben laten ontstaan over de (naam van de) entiteit waaronder hij handelt, te weten als natuurlijk persoon, danwel via een oude of nieuwe vennootschap en aldus de mogelijkheid om de door klagers ten gevolge van het handelen van verweerder geleden schade te verhalen te hebben bemoeilijkt;

b) Klagers niet te hebben geïnformeerd over het ontslag van de advocaat die hun zaak behandelde;

c) Willens en wetens de voortgang van de zaak van klagers in gevaar heeft gebracht door verweerster 1 de zaak van klagers te laten behandelen terwijl verweerder wist dat hij verweerster 1 geen continuïteit kon bieden;

d) Slechts in zijn eigen belang, en niet in het cliëntenbelang te hebben gehandeld door verweerder 1 althans het kantoor, de zaak van klagers te laten behandelen terwijl verweerder wist dat hij verweerder 1 geen continuïteit kon bieden, terwijl het kantoor zou worden opgeheven met verlies van alle aan de zaak bestede tijd en vergaarde kennis tot gevolg;

e) De zaak die werd behandeld door verweerster 1 veel ingewikkelder heeft voorgesteld dan hij was en zijn eigen betrokkenheid bij de behandeling van de zaak heeft verzonnen;

f)    Smoezen heeft verzonnen om geen uitleg te hoeven geven aan klagers;

g) Zich op onprofessionele wijze heeft onttrokken aan de zaak van klagers;

h) Geen stukken van de rechtbank aan klagers heeft willen overhandigen en heeft verzonnen dat die stukken er niet waren en het dossier van klagers niet aan klagers heeft willen overhandigen;

i)    De behandeling van de zaak van klagers zonder enige inspraak van klagers heeft overgedragen van het oude kantoor naar het nieuwe kantoor;

j)    Eventuele samenwerking tussen klagers en verweerder danwel zijn vennootschap heeft geblokkeerd door zich eenzijdig terug te trekken uit de behandeling van de zaak van klagers.

4 BEOORDELING

Zaaknummer 14-115A               

4.1 Met klachtonderdeel a verwijten klagers verweerster 1 een gebrekkige juridische kwaliteit te hebben geleverd. De raad acht dit klachtonderdeel ongegrond. Klagers hebben geen processtukken in geding gebracht noch concreet aangegeven welke strategische keuzes of stellingnames in de processtukken foutief zouden zijn. Dit klachtonderdeel is daarmee onvoldoende onderbouwd. Daar komt bij dat uit de eigen stellingen van klagers volgt dat zij met verweerster 1 verder wilden gaan als advocaat, ware het niet dat haar dienstverband werd beëindigd. Deze wens staat op gespannen voet met het verwijt dat verweerster 1 geen goed werk leverde.

4.2 Klachtonderdeel b betreft in de kern een financieel verwijt dat al is afgehandeld via de begrotingsprocedure. De raad van toezicht, die daarvoor bij uitstek is geëquipeerd, heeft de omvang van de declaraties beoordeeld. Daarna is een betalingsbevel ingevolge de WTBZ gevraagd waarbij verweer is gevoerd. De raad acht onvoldoende grond aanwezig voor een hernieuwde toetsing van de financiële aspecten van de zaak vanuit een tuchtrechtelijke invalshoek en zal dit klachtonderdeel ongegrond verklaren. Volledigheidshalve merkt de raad op dat klagers niet gesteld hebben dat excessief is gedeclareerd.

4.3 Klachtonderdelen c, d en e lenen zich voor gezamenlijke behandeling. De stelling van verweerster dat zij haar ontslag niet zag aankomen zodat zij klagers niet eerder kon verwittigen wordt gesteund door de stellingen en verklaringen ter zitting van verweerder 2 (de voormalige werkgever) en verweerder 3. Verweerster 1 heeft klagers – naar klagers ter zitting hebben erkend - in kennis gesteld van haar ontslag per sms-bericht. Dat is niet de meest elegante wijze om een cliënt te informeren, en de klacht maakt duidelijk dat het op een rijkelijk laat moment informeren van klagers ongelukkig is te noemen, maar de stelling van klagers dat verweerster 1 hen in het geheel niet heeft geïnformeerd is in elk geval niet houdbaar. Daar komt bij dat vast staat dat klagers op 8 mei 2012, relatief kort na het ontslag, een bespreking hebben gehad met verweerder 2, terwijl voor de hand lag dat verweerder 2 de zaak zou blijven behandelen  nu hij in elk geval op 29 maart 2012 blijkens zijn email aan klagers aan de zaak had gewerkt.

4.4 Het niet zorgdragen voor opvolging en het niet (na haar ontslag) beantwoorden van e-mails acht de raad niet klachtwaardig; klagers erkennen zich bij de aanvang van de opdracht te hebben gerealiseerd dat verweerster 1 in loondienst was en dat zij contracteerden met het kantoor, in plaats van met verweerster 1 persoonlijk. Daaruit volgt dat de mogelijkheid aanwezig was dat verweerster 1 niet in staat zou zijn de procedure geheel te verzorgen hetgeen klagers zich konden realiseren. De raad kent gewicht toe aan het feit dat  verweerder 2 zich inspanningen heeft getroost de zaak over te nemen zodat de kennis en inzet niet verloren zou gaan, zoals hierna nader wordt overwogen bij de bespreking van de klacht tegen verweerder 2. Klachtonderdelen c, d en e zullen ongegrond worden verklaard.

Zaaknummer 14-116A

4.5 De klachtonderdelen a, b, c en d lenen zich voor gezamenlijke behandeling nu deze betrekking hebben op de wijze waarop verweerder 2 zich met de zaak heeft bemoeid nadat klagers hun grieven hadden geuit. Uit de stellingen van partijen in de stukken en ter zitting leidt de raad af dat de betrokkenheid van verweerder 2 zeer beperkt is geweest. Het komt er op neer dat verweerder 2 als een informele klachtenfunctionaris getracht heeft een oplossing te bewerkstelligen nadat bij klagers onvrede was ontstaan over de behandeling van de zaak na het vertrek van verweerster 1 en na het opmaken van de declaratie, die niet in goede aarde viel. Dat verweerder 2 deze beperkte rol had is ook het eigen standpunt van klagers zoals verwoord in hun email d.d. 21 juni 2013.

4.6 Gelet op deze beperkte rol ziet de raad onvoldoende aanknopingspunten om het tuchtrecht in te zetten. Wanneer een advocaat niet als behandelend advocaat wordt aangesproken maar vanuit een andere hoedanigheid opereert – in dit geval die van (informeel) klachtenfunctionaris – is het tuchtrecht wel van toepassing, maar is in het algemeen pas sprake van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen indien de advocaat zich bij de vervulling van die andere hoedanigheid zodanig gedraagt dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad. Daarvan is niet gebleken. Dat de tuchtrechtelijke lat voor een niet inhoudelijk betrokken advocaat - in dit geval een klachtenfunctionaris - lager ligt, is logisch; in een dergelijke hoedanigheid is een advocaat niet direct belast met de zorg voor de belangen van een cliënt maar tracht hij een geschil op te lossen tussen de wel inhoudelijk betrokken advocaat of diens kantoor en een cliënt. Klachtonderdelen a, b, c en d zullen ongegrond worden verklaard.

4.7 Met klachtonderdeel e verwijten klagers verweerder dat hij verweerster 1 niet mocht ontslaan nu dat klagers heeft benadeeld. Verweerder 2 en 3 hebben in de stukken en ter zitting toegelicht dat de betrokkenheid van verweerder 2 voortvloeit uit het feit dat zij samenwerking onderzochten, echter verweerder 2 is geen werkgever geweest van verweerster 1 en had ook niet anderszins de hand in haar ontslag. Gelet op deze onvoldoende weersproken stellingen vindt het klachtonderdeel onvoldoende steun in de feiten en kan verweerder 2 geen verwijt worden gemaakt;  klachtonderdeel e wordt ongegrond verklaard.

4.8 Klachtonderdeel f houdt het verwijt in dat verweerder 2 zich heeft onttrokken aan de zaak toen zijn optreden wenselijk was. De raad acht dit klachtonderdeel ongegrond nu niet gebleken is dat klagers de wens hadden dat verweerder 2 de inhoudelijke behandeling van de zaak op zich zou nemen.

Zaaknummer 14-117A

4.9 Klachtonderdeel a heeft betrekking op onduidelijkheid over de identiteit, hetgeen klagers zou hinderen bij een civielrechtelijke claim. Feit is dat het kantoor van naam is veranderd (het gaat wel om dezelfde praktijkvennootschap). De raad kan de stelling van klagers dat voor hen niet duidelijk is welke entiteit zij moeten aanspreken niet volgen. Het blijkt te gaan om één en dezelfde praktijkvennootschap waarvan de inschrijvingsgegevens bij de kamer van koophandel niet zijn gewijzigd.  Het veranderen van de (handels)naam van een kantoor is onvoldoende om een tuchtrechtelijk verwijt aan te nemen. De naamsverandering heeft klagers niet belet verweer te voeren in de begrotingsprocedure en de WTBZ-procedure die inhoudelijk zijn behandeld en overigens hebben klagers niet gesubstantieerd op welke grond klagers moeilijkheden zouden kunnen ondervinden bij het instellen van een civiele vordering tegen verweerder 3 of zijn vennootschap(pen). Evenmin hebben klagers de aard van  de rechtsvordering die zij willen instellen duidelijk gemaakt. Klachtonderdeel a wordt ongegrond verklaard.

4.10 Klachtonderdeel b houdt het verwijt in dat verweerder 3 klagers niet heeft geïnformeerd over het ontslag van verweerster 1. Vast staat dat dit ontslag en de gevolgen daarvan voor klagers in elk geval op 8 mei tussen partijen besproken is in de woning van klagers. Uit deze feiten leidt de raad af dat het weliswaar gepast was klagers eerder te informeren – verweerder 3 was zelf als eerste op de hoogte van zijn ontslagvoornemen nu hij de werkgever was - maar het klachtonderdeel is toch van onvoldoende gewicht voor een tuchtrechtelijk verwijt. De raad weegt in dit verband de onweersproken stelling van verweerder 3 dat in de procedure geen proceshandelingen op de rol stonden mee; er werd een incidenteel vonnis verwacht. Dit klachtonderdeel is ongegrond.

4.11 Klachtonderdelen c en d lenen zich voor gezamenlijke behandeling. Deze klachtonderdelen berusten op de aanname van klagers dat verweerder 3 op het moment dat verweerster 1 de behandeling van de zaak van klagers aanving al wist dat hij het dienstverband met verweerster 1 niet zou continueren, zodat hij klagers had moeten behoeden voor het verlenen van de opdracht, waarmee zij zouden investeren in een zaak die overgedragen zou moeten worden met verlies aan kennis en inzet als gevolg. Deze stellingen zijn door verweerder 3 gemotiveerd betwist; verweerder 3 voert aan dat het besluit om het dienstverband met verweerster 1 niet te continueren pas veel later viel. Daartegenover hebben klagers niet aangetoond dat verweerder 3 hen heeft misleid op de wijze die klagers stellen. Deze klachtonderdelen worden ongegrond verklaard.

4.12 Klachtonderdeel e heeft in essentie betrekking op de financiële afwikkeling van de zaak. Met verwijzing naar overweging 4.2 zal de raad dit klachtonderdeel ongegrond verklaren; dit klachtonderdeel valt onder het bereik van de reeds gevoerde begrotingsprocedure.

4.13 Met klachtonderdeel f  verwijten klagers verweerder 3 dat hij smoezen heeft verzonnen om geen uitleg te hoeven geven aan klagers. Dit verwijt vindt geen steun in de door verweerder 3 in geding gebrachte emails, die niet de indruk geven dat klagers opzettelijk onjuist of onvoldoende zijn voorgelicht. Dit klachtonderdeel wordt ongegrond verklaard.

4.14 Klachtonderdeel g berust op de stelling dat verweerder 3 de belangen van klagers heeft geschaad als gevolg van de wijze waarop hij zich aan de zaak heeft onttrokken. Klagers hebben echter ook gesteld dat zij niet wensten dat verweerder 3 de zaak zou gaan behandelen. Vanaf het vruchteloze gesprek van 8 mei 2012 restte op verweerder slechts nog de plicht de zaak op zorgvuldige wijze over te dragen aan een nieuwe, door klagers aan te wijzen raadsman. Niet gesteld of gebleken is dat verweerder 3 daarbij onzorgvuldig te werk is gegaan. Klachtonderdeel g wordt ongegrond verklaard.

4.15 Met klachtonderdeel h verwijten klagers verweerder 3 dat hij processtukken heeft achtergehouden, meer concreet: hij heeft het tussenvonnis na antwoord waarmee de rechtbank een comparitie van partijen belegde niet toegestuurd; in plaats daarvan heeft hij deze beslissing van de rechtbank uit het roljournaal afgeleid en daarna klagers in kennis gesteld. Een doorgaans niet inhoudelijk tussenvonnis na antwoord is eenvoudig op te vragen indien het niet bij de cliënt aankomt. Dat het daarvan niet meer gekomen is nu de verhoudingen op scherp stonden, betekent nog niet dat sprake is van een tuchtrechtelijk verwijt van voldoende gewicht. Ook dit klachtonderdeel wordt ongegrond verklaard.

 

BESLISSING

De raad van discipline:

In zaaknummers 14-115A, 14-116A en 14-117A:

verklaart de klachten in al haar onderdelen  ongegrond. 

Aldus gewezen door : mr. C.L.J.M. de Waal, voorzitter, mrs. N.M.N. Klazinga, M. Middeldorp, G.J.W. Pulles, K. Straathof, leden, bijgestaan door mr. M.A. Hupkes als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 21 oktober 2014.

 

griffier voorzitter

 

Deze beslissing is in afschrift op 21 oktober 2014 per aangetekende brief verzonden aan:

- klagers

- verweerders

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam  

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door;

- klagers

- de  deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam

- de  deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.  Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 9679, 4801 LT Breda

b.  Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Thorbeckeplein 8, 4812 LS Breda.

Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof.

c.  Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl