Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

26-05-2014

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2014:172

Zaaknummer

R. 4375/13.282

Inhoudsindicatie

Klacht over optreden verweerster als advocaat van de wederpartij naar aanleiding van afspraken in een convenant. Verweerster heeft de haar toekomende vrijheid in de belangenbehartiging niet overschreden. Klacht kennelijk ongegrond. Verzet ongegrond.

Uitspraak

 

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief aan de Raad van Discipline van 23 oktober 2013, door de raad ontvangen op 24 oktober 2013, heeft de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 Bij beslissing van 20 november 2013 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen, welke beslissing op 22 november 2013 aan partijen is verzonden.

1.3 Bij e-mail van 22 november 2013 heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter.

1.4 Bij e-mail van 26 november 2013 heeft klager aanvullende stukken in het geding gebracht.

1.5 Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 14 april 2014 in aanwezigheid van klager en verweerster. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.6 De raad heeft kennisgenomen van de stukken die op grond van het bepaalde in artikel 49 lid 2 Advocatenwet ten kantore van de griffier ter inzage hebben gelegen.

 

2 FEITEN

2.1 Voor de beoordeling van de klacht en het verzet wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2 Klager en zijn voormalig partner hebben de gevolgen van de beëindiging van hun relatie vastgelegd in een convenant.

2.3 Over de nakoming van de afspraken uit het convenant is een conflict ontstaan, waarin de voormalig partner van klager wordt bijgestaan door verweerster.

2.4 Klager heeft zelf geen advocaat en communiceert rechtstreeks met verweerster

2.5 Op 20 november 2012 heeft verweerster klager namens haar cliënte in kort geding doen dagvaarden, onder meer tot het afgeven van een aantal roerende zaken. Bij vonnis in kort geding van 29 november 2012 is klager veroordeeld om de daarin vermelde roerende zaken aan de cliënte van verweerster af te geven, op straffe van een dwangsom van € 500,-- per dag met een maximum van € 10.000,--. Het vonnis is op 14 december 2012 aan klager betekend.

2.6 Klager verbleef in die periode in het buitenland

2.7 In de periode januari 2013 tot maart 2013 heeft klager met enige regelmaat contact (schriftelijk en telefonisch) met verweerster gehad over de uitkomst van het kort geding, de verdeling van de boedel en een mogelijke oplossing in der minne.

2.8 Bij e-mailberichten van 19 en 20 maart 2013 heeft klager een klacht tegen verweerster ingediend bij de deken.

 

3 KLACHT EN VERZET

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder heeft gehandeld in strijd met de tuchtrechtelijke norm van artikel 46 Advocatenwet.

3.2 Klager verwijt verweerster meer in het bijzonder dat zij de normale fatsoensnormen jegens hem niet in acht heeft genomen en dat zij klagers privacy heeft geschonden. Ter onderbouwing heeft klager gesteld dat verweerster een kort geding aanhangig heeft gemaakt zonder klager daarover te informeren. Verweerster heeft klager daarbij op een onjuist adres aangeschreven. Klager is van mening dat de procedure ter nakoming van de afspraken niet noodzakelijk was aangezien de gemaakte afspraken nagenoeg volledig waren nagekomen.

3.3 Voorts verwijt klager verweerster dat zij haar toezegging in januari 2013 te bemiddelen tussen klager en zijn voormalig partner niet is nagekomen. Verweerster zou onredelijke eisen hebben gesteld ten aanzien van de tijd waarbinnen klager bepaalde goederen diende af te geven en zou bovendien nieuwe goederen hebben gevorderd die niet eerder onderdeel waren van de afspraak. Ten onrechte heeft verweerster haar cliënte laten interveniëren door haar direct met klager te laten onderhandelen.

3.4 In het verzet heeft klager zijn bezwaren tegen het handelen van verweerster gehandhaafd. Klager is van mening dat de plaatsvervangend voorzitter ten onrechte de financiële claim van € 10.000,--, die bij klager is gelegd, niet in de argumentatie heeft opgenomen. Volgens klager kan er geen financiële claim volgen om de reden dat hij zich niet aan een termijn houdt.

 

4 VERWEER

4.1 Verweerster heeft zich tegen de klacht verweerd, op welk verweer de raad hierna waar nodig zal ingaan.

 

5 BEOORDELING

5.1 De raad verenigt zich met het uitgangspunt voor de beoordeling van de klacht, zoals de plaatsvervangend voorzitter dit onder nummer 3.1 van de bestreden beslissing heeft vermeld.

5.2 De behandeling van het verzet heeft niet geleid tot andere conclusies ten aanzien van de onderdelen van de klacht dan die van de plaatsvervangend voorzitter.

Klager heeft in het verzet aangevoerd dat hij van mening is dat verweerster ten onrechte een financiële claim van € 10.000,-- bij hem heeft gelegd en dat de voorzitter ten onrechte geen aandacht aan dit verwijt heeft besteed. Gelet op de door klager in het kader van het dekenonderzoek ingediende stukken, kan de raad niet vaststellen dat klager dit verwijt in de klacht heeft opgenomen. Daar het, door klager overigens niet onderbouwde, verwijt voor het eerst in het verzet is aangevoerd en het aldus niet door de deken is onderzocht, laat de raad het verwijt buiten beschouwing. 

De raad verenigt zich met de beoordeling van de klacht(onderdelen) door de plaatsvervangend voorzitter en maakt die tot de zijne.  

Dit brengt mee dat het verzet ongegrond is.

 

6 BESLISSING

De Raad van Discipline verklaart het verzet ongegrond.

 

Aldus gewezen door mr. P.H. Veling, voorzitter, mrs. J.A. van Keulen, L.Ph.J. baron van Utenhove, C.A. de Weerdt en E.J. van der Wilk, leden, bijgestaan door mr. P. Rijpstra als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 26 mei 2014.

 

griffier voorzitter

 

Deze beslissing is in afschrift op 28 mei 2014 per aangetekende brief verzonden aan:

- klager

- verweerster

- de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan geen hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld.