Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

15-12-2014

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2014:305

Zaaknummer

R. 4510/14.96

Inhoudsindicatie

Klaagster treedt op als advocaat van de wederpartij van klager in een echtscheiding. Verwijt dat verweerster de privacy van klager heeft geschonden door in hoger beroep het procesdossier te completeren met een productie uit eerste aanleg die klager(s advocaat) achterwege had gelaten. Voorts klacht dat verweerster onnodig procedures aanhangig heeft gemaakt en kansloze verzoeken bij de rechtbank heeft ingediend, waardoor klager op kosten is gejaagd. De voorzitter verklaart de klacht in alle onderdelen kennelijk ongegrond. In het verzet oordeelt de raad dat verweerster geen verwijt treft van het feit dat zij heeft gedaan wat de advocaat van klager zelf had behoren te doen, te weten het volledige procesdossier van de eerste aanleg aan het hof overleggen. Ook ten aanzien van de overige klachtonderdelen onderschrijft de raad het oordeel van de voorzitter. Verzet ongegrond.

Uitspraak

 

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief aan de Raad van Discipline van 24 april 2014, door de raad ontvangen op 25 april 2014, heeft de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 Bij beslissing van 22 mei 2014 heeft de voorzitter van de raad de klacht in alle onderdelen als kennelijk ongegrond afgewezen, welke beslissing op 27 mei 2014 aan partijen is verzonden.

1.3 Bij brief van 3 juni 2014, door de raad ontvangen op 3 juni 2014, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

1.4 Bij brief van 13 augustus 2014 heeft klager zijn klacht aangevuld, onder overlegging van producties.

1.5 Bij brief van 26 oktober 2014 heeft klager een productie overgelegd.

1.6 Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 10 november 2014 in aanwezigheid van klager en verweerster. Beiden hebben een pleitnota overgelegd. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.7 De raad heeft kennisgenomen van de stukken die op grond van het bepaalde in artikel 49 lid 2 Advocatenwet ten kantore van de griffier ter inzage hebben gelegen.

 

2 FEITEN

2.1 Voor de beoordeling van de klacht en het verzet wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2 Verweerster behartigt sinds 20 januari 2012 de belangen van de voormalig echtgenote van klager in procedures die het gevolg zijn van de echtscheiding tussen klager en de cliënte van verweerster. De belangenbehartiging heeft in de kern betrekking op geschillen tussen partijen over de zorgregelingen en de toepassing van regels ten aanzien van het zorg- en contactrecht.

2.3 In de uitvoering van haar opdracht is verweerster namens haar cliënte zowel eisend respectievelijk als verzoekster, als verwerend opgetreden.

2.4 Verweerster is verwerend opgetreden in een appel dat door klager op 17 december 2011 was ingesteld tegen een beschikking van de Rechtbank Den Haag van 27 oktober 2011. Het appel had betrekking op een door de rechtbank vastgestelde omgangsregeling, alsmede tegen de door de rechtbank uitgesproken uitvoerbaarheid bij voorraad van de vastgestelde omgangsregeling. In het appelschrift had klager gevraagd die uitvoerbaarverklaring bij voorraad te schorsen.

2.5 De behandeling van voornoemd appelschrift heeft plaatsgevonden op 15 februari 2012, waarna het hof, op 29 februari 2012, eerst heeft beslist op het schorsingsverzoek, dat is afgewezen. De behandeling van het overige deel van het appelschrift heeft later plaatsgevonden.

2.6 Verweerster heeft in voormeld hoger beroep, voorafgaande aan de mondelinge behandeling, stukken overgelegd die behoorden tot de processtukken in eerste aanleg, zoals die waren ingediend door de voorganger van verweerster, mr. M.

2.7 De door verweerster per brief van 5 maart 2012 overgelegde stukken betroffen stukken (dagboekaantekeningen en therapieaantekeningen) die door (de advocaat van) klager bij het indienen van het hoger beroepschrift waren weggelaten. Klager had bezwaar tegen de overlegging daarvan om reden dat zij een ongeoorloofde inbreuk op zijn privacy vormen.

2.8 Terzake van de overlegging van de bedoelde stukken in eerste aanleg heeft klager op 12 december 2011 een klacht tegen mr. M ingediend bij de deken. De klacht is op 25 maart 2013 door de Raad van Discipline en in hoger beroep op 18 november 2013 door het Hof van Discipline gegrond verklaard.

2.9 Klager heeft een strafrechtelijk verleden. In 1990, in 1996 en in 2003 is klager strafrechtelijk veroordeeld terzake van seksuele delicten, respectievelijk mishandeling. 

2.10 Bij brief van 19 december 2013 heeft klager zich bij de deken over verweerster beklaagd.

 

3 KLACHT EN VERZET

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster heeft gehandeld in strijd met de tuchtrechtelijke norm van artikel 46 Advocatenwet.

3.2 Klager verwijt verweerster meer in het bijzonder dat zij:

a. zijn privacy onnodig heeft geschonden met gestolen, grievende en persoonlijke informatie over hem van 25 jaar oud;

b. onnodig procedures aanhangig heeft gemaakt, waardoor hij onnodig op kosten is gejaagd en dat zij heeft geweigerd om een procedure in te trekken, terwijl die procedure in strijd was met het procesreglement;

c. de politie onjuist heeft voorgelicht, waardoor klagers kind in gevaar is gebracht en gewond is geraakt;

d. onnodig faxen heeft gestuurd en onnodige verzoeken bij de rechtbank heeft ingediend, waarvan zij wist, althans behoorde te weten dat die onjuist en kansloos waren en wist dat een minnelijke regeling de voorkeur verdiende.

3.3 In het verzet heeft klager klachtonderdeel c ingetrokken. Voor het overige heeft klager zijn bezwaren tegen het handelen van verweerster gehandhaafd. Klager is van mening dat de beslissing van de voorzitter in strijd is met de uit de stukken blijkende feiten en in strijd met een beslissing van het Hof van Discipline van 18 november 2013, gewezen naar aanleiding van een klacht van klager tegen de voorganger van verweerster, mr. M, die tot januari 2012 de belangen van klagers ex echtgenote heeft behartigd. 

Klager heeft de gronden voor het verzet gemotiveerd, op welke motivering de raad hierna waar nodig zal ingaan.

 

4 VERWEER

4.1 Verweerster heeft zich tegen de klacht verweerd, op welk verweer de raad hierna waar nodig zal ingaan.

 

5 BEOORDELING

5.1 De raad verenigt zich met het uitgangspunt voor de beoordeling van de klacht, zoals de voorzitter dit in de bestreden beslissing onder randnummer 3.1 heeft vermeld. 

Ten aanzien van klachtonderdeel a

5.2 In aanvulling op hetgeen de voorzitter ten aanzien van dit klachtonderdeel heeft overwogen, overweegt de raad als volgt.

5.3 Verweerster heeft onder meer aangevoerd dat zij in het kader van de voorbereiding van de mondelinge behandeling van het hoger beroep heeft geconstateerd dat een door haar voorgangster mr. M bij de rechtbank overgelegde productie ontbrak aan het appelschrift. Het betrof productie 25, waaromtrent in het productieoverzicht, behorende bij het appelschrift, was vermeld dat het dagboek van de man was verwijderd i.v.m. privacy van de man. Verwezen werd daarbij naar productie 18 van het appelschrift, waar het ging om een strafrechtelijke aangifte zijdens de cliënte van verweerster.

Volgens verweerster is het niet aan klager te bepalen dat het procesdossier van de eerste aanleg niet volledig behoort te worden overgelegd aan het hof. Verweerster heeft bij brief van 5 maart 2012 de ontbrekende stukken aan het hof gestuurd. Verweerster heeft voorts aangevoerd dat “je bij het hof in Den Haag pech hebt als je signaleert dat er stukken ontbreken en je legt ze niet alsnog zelf over”.  

Verweerster heeft betwist dat (onderdelen van) de alsnog overgelegde productie gestolen waren, daar haar cliënte die stelling had betwist.

5.4 Naar het oordeel van de raad treft verweerster geen verwijt van het feit dat zij heeft gedaan wat de advocaat van klager zelf had behoren te doen, namelijk het volledige procesdossier van de eerste aanleg aan het hof overleggen. Gesteld noch gebleken is dat klager heeft bewerkstelligd dat de gewraakte stukken door de rechtbank uit het dossier zijn verwijderd, terwijl overigens uit de beschikking van de rechtbank blijkt dat de rechtbank deze relevant heeft geacht. Onbetwist is dat de door klager gewraakte stukken zich niet bij het door de advocaat van klager ingediende appelschrift bevonden. De vermelding, op te maken uit de productielijst, dat de stukken waren verwijderd in verband met privacy, maakt dat niet anders. 

Ook de omstandigheid dat klager terzake van de oorspronkelijke indiening van die stukken een later gegrond bevonden klacht tegen mr. M heeft ingediend, maakt het voorgaande niet anders, al was het maar omdat verweerster onder verwijzing naar de relevante data met juistheid heeft aangevoerd dat zij van een beslissing daaromtrent van de Raad van Discipline of het Hof van Discipline niet op de hoogte kon zijn. Voor verweerster mocht doorslaggevend zijn dat de stukken tot het procesdossier behoorden.

5.5 Het voorgaande brengt mee dat de raad de beoordeling door de voorzitter van klachtonderdeel a onderschrijft en tot de zijne maakt.

Ten aanzien van klachtonderdeel b

5.6 De raad wil, gelet op het dossier, aannemen dat tussen partijen veel procedures zijn gevoerd en dat die procedures zich kenmerken door indiening door beide partijen van veel en omvangrijke stukken.

5.7 In het verzet heeft klager dit klachtonderdeel vooral betrokken op het door verweerster bij de rechtbank ingediende verzoek tot wijziging voorlopige voorzieningen, terwijl klager al eerder, te weten op 19 december 2011, hoger beroep bij het Gerechtshof ’s-Gravenhage had ingesteld over dezelfde aangelegenheid.

5.8 Verweerster heeft onder meer aangevoerd dat haar cliënte recht en belang had bij een snelle voorlopige beslissing. Volgens verweerster was in de rechtbankprocedure al een zittingsdatum bepaald, terwijl het schorsingsverzoek, vervat in het appelschrift van klager, niet tot de door verweerster voor haar cliënte beoogde beslissing kon leiden. De rechtbank heeft, naar aanleiding van een aanhoudingsverzoek van klager, vervolgens bepaald dat de behandeling zou worden aangehouden.

5.9 Naar het oordeel van de raad treft verweerster, gelet op het voor de beoordeling van de onderhavige klacht geldende uitgangspunt (voorzittersbeslissing onder 3.1.), geen verwijt dat zij in casu het door klager gewraakte verzoek bij de rechtbank heeft ingediend. Niet gebleken is dat verweerster in strijd heeft gehandeld met een procesreglement, maar ook al ware dat anders, is de raad van oordeel dat verweerster op verdedigbare gronden heeft gekozen voor het benutten van de rechtsingang bij de rechtbank.

5.10 Gelet op het voorgaande verenigt de raad zich met de beoordeling van dit klachtonderdeel door de voorzitter en maakt deze tot de zijne.

Ten aanzien van klachtonderdeel c

5.11 In het verzet heeft klager dit klachtonderdeel ingetrokken, zodat de raad dit verder buiten beoordeling

Ten aanzien van klachtonderdeel d

5.12 De behandeling van het verzet heeft niet geleid tot andere conclusies ten aanzien van de onderdelen van de klacht dan die van de voorzitter. De raad verenigt zich met haar beoordeling van dit klachtonderdeel en maakt die tot de zijne.

5.13 Het voorgaande brengt mee dat het verzet ongegrond is.

 

6 BESLISSING

De Raad van Discipline verklaart het verzet ongegrond.

 

Aldus gewezen door mr. P.H. Veling, voorzitter, mrs. J.H.M. Nijhuis, L.Ph.J. baron van Utenhove, C.A. de Weerdt en E.J. van der Wilk, leden, bijgestaan door mr. P. Rijpstra als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 15 december 2014.

griffier voorzitter

 

Deze beslissing is in afschrift op 17 december 2014 per aangetekende brief verzonden aan:

- klager

- verweerster

- de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan geen hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld.