Rechtspraak
Uitspraakdatum
20-05-2014
ECLI
ECLI:NL:TADRSGR:2014:121
Zaaknummer
R. 4520/14.110
Inhoudsindicatie
Klacht tegen advocaat wederpartij. Gedragsregel 15 en 17.
Inhoudsindicatie
Inhoudsindicatie
De Raad oordeelt dat verweerster weliswaar gedragsregel 15 lid 2 heeft overtreden, maar de normschending is niet zodanig ernstig dat dit tot gegrondheid van de klacht moet leiden. Daarbij speelt ook mee dat verweerster, naar verondersteld mag worden, slechts het belang van haar cliënte voor ogen had toen zij de betreffende faxbrief naar de Rechtbank zond en het feit dat haar verzoek – inderdaad - slechts beperkt was tot een formeel aspect, waarmee geen inhoudelijke beïnvloeding van de Rechtbank kan zijn beoogd, laat staan dat die heeft plaatsgevonden. Verweerster heeft voorts gelijk met de faxbrief een afschrift ervan aan de advocaat van klager gezonden, zodat die zonodig nog omgaand had kunnen reageren.
Inhoudsindicatie
Inhoudsindicatie
Klachtonderdelen a tot en met d als kennelijk ongegrond
Uitspraak
De plaatsvervangend voorzitter van de Raad van Discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennis genomen van de brief van de deken voor de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden van 16 mei 2014 met kenmerk K383 2013 bm/ab, door de raad ontvangen op 16 mei 2014, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.
1. FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht kan, gelet op de stukken, van het volgende worden uitgegaan.
1.1 Verweerster behartigt de belangen van de voormalig echtgenote van klager in een aantal procedures, waaronder de vaststelling van de omgangsregeling van klager met de minderjarige dochter van partijen.
1.2 Verweerster heeft na de behandeling ter zitting van 5 november 2013 van het wrakingsverzoek van klager door de wrakingskamer van de Rechtbank Midden Nederland een faxbrief aan laatstgenoemde Rechtbank doen toekomen met het gemotiveerde verzoek zo spoedig mogelijk uitspraak te doen.
1.3 Bij faxbrief van 7 november 2013 heeft klager een klacht tegen verweerster ingediend bij de deken.
2. KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Meer in het bijzonder verwijt klager verweerster dat zij:
a. in strijd heeft gehandeld met gedragsregel 15 lid 2 door zich met een brief van 5 november 2013 zonder klagers toestemming tot de rechter te wenden, terwijl toen reeds om uitspraak was gevraagd;
b. in strijd heeft gehandeld met de gedragsregels 30 en 31 door feitelijke gegevens te verstrekken waarvan zij wist, althans behoorde te weten, dat die onjuist waren en door zich in haar processtukken onnodig grievend over klager uit te laten. Klager heeft ter toelichting verwezen naar het door verweerster ingediende verzoekschrift van 4 oktober 2013 strekkende tot voorlopige voorzieningen, waarin verweerster heeft gesteld dat klager zich schuldig maakt aan agressief, intimiderend en dwingend gedrag (mede in aanwezigheid van klagers dochter), dat klager weigert mee te werken aan het aanvragen van een identiteitskaart, dat de visie van klagers voormalig echtgenote wordt ondersteund door professionals en dat klager geen sensitiviteit toont jegens klagers dochter en dat hij emotioneel niet beschikbaar is voor zijn dochter;
c. met onjuiste argumenten de politie heeft bewogen aan klager geen bijstand te verlenen tot nakoming van een bij rechterlijke uitspraak vastgestelde omgangsregeling;
d. in strijd heeft gehandeld met gedragsregel 17 door in de contacten met klagers toenmalige advocaat, mr. P., niet naar een onderlinge verhouding heeft te streven die berust op welwillendheid en vertrouwen.
3. BEOORDELING
Ten aanzien van klachtonderdeel a
3.1 Nu de klacht gericht is tegen de advocaat van klagers wederpartij heeft te gelden de door het Hof van Discipline gehanteerde maatstaf dat de advocaat van de wederpartij een grote mate van vrijheid toekomt de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem goeddunkt. Die vrijheid is niet onbeperkt; deze kan onder meer ingeperkt worden indien de advocaat (1) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, (2) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat zij in strijd met de waarheid zijn, of indien (3) de advocaat (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. Met betrekking tot de onder (2) genoemde beperking moet voorts in het oog worden gehouden dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid van dat feitenmateriaal en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De voorzitter zal het optreden van verweerder derhalve aan de hand van deze maatstaf beoordelen.
3.2 Op basis van de stukken kan worden vastgesteld dat verweerster op 5 november 2013 aan de rechtbank een faxbrief heeft verzonden, nadat reeds was bepaald dat uitspraak op het wrakingsverzoek zou worden gedaan. Verweerster heeft de Rechtbank verzocht zo spoedig mogelijk uitspraak te doen vanwege de vertraging van de uitspraak door het wrakingsverzoek.
Gedragsregel 15 lid 2 luidt: “Nadat om een uitspraak is gevraagd, is het de advocaat niet geoorloofd zich zonder toestemming van de wederpartij tot de rechter te wenden”.
Als hoofdregel geldt dat het in strijd is met een goede procesorde indien een advocaat zich, zonder instemming van de wederpartij, tot de rechter wendt nadat om een uitspraak is gevraagd. In beginsel is dit dan ook niet toegestaan. Uit tuchtrechtelijke jurisprudentie volgt dat uitzonderingen op deze hoofdregel denkbaar zijn. Dit is slechts in zeer bijzondere omstandigheden denkbaar, waarbij “werkelijk van een dringende situatie sprake is” (zie Hof van Discipline 3 juni 1991, nr. 1509).
Opgemerkt zij dat het primair aan de rechter is toe te zien op de goede procesorde en op de toepassing van het beginsel van hoor en wederhoor. Verweerster heeft naar voren gebracht dat met haar faxbrief van 5 november 2013 geen inhoudelijke informatie is verstrekt en dat de rechters, die de zaak moeten beoordelen, niet zijn beïnvloed.
Verweerster heeft weliswaar gedragsregel 15 lid 2 overtreden, maar de normschending is niet zodanig ernstig dat dit tot gegrondheid van de klacht moet leiden. Daarbij speelt ook mee dat verweerster, naar verondersteld mag worden, slechts het belang van haar cliënte voor ogen had toen zij de betreffende faxbrief naar de Rechtbank zond en het feit dat haar verzoek – inderdaad - slechts beperkt was tot een formeel aspect, waarmee geen inhoudelijke beïnvloeding van de Rechtbank kan zijn beoogd, laat staan dat die heeft plaatsgevonden. Verweerster heeft voorts gelijk met de faxbrief een afschrift ervan aan de advocaat van klager gezonden, zodat die zonodig nog omgaand had kunnen reageren.
Ten aanzien van klachtonderdeel b
3.3 Verweerster behartigt de belangen van de voormalig echtgenote van klager en mag daarbij afgaan op de informatie die haar cliënte haar verschaft. Indien en voor zover klager het niet met de zienswijze van de cliënte van verweerster eens is, staat het hem vrij daartegen verweer te voeren. Her oordeel omtrent hetgeen door beide partijen is aangevoerd is uiteindelijk aan de rechter. Op basis van de stukken kan niet worden vastgesteld dat verweerster onjuistheden heeft gedebiteerd dan wel dat zij zich onnodig grievend jegens klager heeft uitgelaten.
Ten aanzien van klachtonderdeel c
3.4 Evenmin kan op basis van de stukken en de tegengestelde stellingen van partijen worden vastgesteld dat verweerster de politie willens en weten onjuist heeft geïnformeerd. Klager heeft dit verwijt ook niet nader onderbouwd. De tuchtrechter is niet bevoegd een oordeel te geven over het optreden van de politie.
Ten aanzien van klachtonderdeel d
3.5 Verweerster heeft gemotiveerd betwist dat zij in strijd zou hebben gehandeld met gedragsregel 17. Klager heeft dit klachtonderdeel niet nader gesubstantieerd.
3.6 Gelet het voorgaande dienen de klachtonderdelen a tot en met d kennelijk ongegrond te worden verklaard.
4. BESLISSING
Wijst de klachtonderdelen a tot en met d als kennelijk ongegrond af.
Aldus gewezen door mr. C.H. van Breevoort-de Bruin, voorzitter, met bijstand van mr. M. Boender-Radder, griffier op 20 mei 2014.
griffier voorzitter
Deze beslissing is in afschrift op 21 mei 2014 per aangetekende post verzonden aan:
- klager
- verweerster
- de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden.
Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kunnen klagers en de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden binnen veertien dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Gravenhage, Postbus 85850, 2508 CN ‘s-Gravenhage (fax: 070-3501024). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 14 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de veertiende dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de raad van discipline. Verlenging van de termijn van 14 dagen is niet mogelijk.