Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

31-10-2014

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2014:292

Zaaknummer

14-270A

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht van derde. Ter zitting deze derde/adviseur als onbetrouwbaar afschilderen. Niet volkomen ongefundeerd, niet onnodig grievend. Kennelijk ongegrond

Uitspraak

Beslissing van 31 oktober 2014

in de zaak 14-270A

naar aanleiding van de klacht van:

De heer mr.

klager,

tegen:

De heer mr.

advocaat te Amsterdam,

verweerder.

De voorzitter van de raad van discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam van 2 oktober 2014, met kenmerk 4014-0410, door de raad ontvangen op 3 oktober 2014, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1 FEITEN

1.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

1.2 Op 14 mei 2013 is in Quote een acht pagina’s tellend artikel verschenen over klager, waarvan de lead begint met: ‘Fiscaal jurist [klager] geniet al jaren een dubieuze reputatie’. Voorafgaand aan deze publicatie was op Quotenet.nl een vooraankondiging verschenen die luidde: ‘(...) verder leest u alles over meesteroplichter [klager], (…)’.  De tegen het artikel gerichte klacht van klager is door de Raad voor de Journalistiek ongegrond verklaard; de tegen de vooraankondiging, die het woord ‘meesteroplichter’ bevatte, gerichte klacht van klager is door de Raad voor de Journalistiek gegrond verklaard (2013/61).

1.3 Verweerder is namens zijn cliënte opgetreden in een kortgedingprocedure tegen bedrijf A.  Tijdens de kortgedingzitting op 16 mei 2014 was ook klager aanwezig, omdat hij als fiscalist betrokken was geweest bij de bedrijfsvoering van de cliënte en beide partijen had geadviseerd.

1.4 Verweerder heeft klager tijdens die zitting mondeling als onbetrouwbaar gekenschetst.

1.5 Daarop heeft klager verweerder bij mail van zaterdag 17 mei 2014 verzocht en voor zover nodig gesommeerd tot rectificatie van zijn ‘onnodig grievende en deels lasterlijke uitspraken’. Daarbij verwachtte klager van verweerder een ‘ommegaand excuus en rectificatie aan de rechtbank’ en stelde hij verweerder aansprakelijk voor de schade.  Klager zou, als hij niet van verweerder zou vernemen, een klacht bij de deken indienen en de rechtbank informeren over verweerders ‘hoogst onbetamelijke en onrechtmatige optreden’.

1.6 Toen verweerder niet reageerde, heeft klager hem op dinsdag 20 mei 2014 gemaild dat hij de klacht de volgende dag zou indienen en genoegdoening verwachtte. Klager heeft daarbij een mail gevoegd van 10 mei 2014 van Mr. Z, kennelijk advocaat van bedrijf A, de wederpartij van verweerders cliënte, waaruit volgens klager volgde dat verweerder ook ten overstaan van mr. Z lasterlijke suggesties over klager had geuit.

1.7 Bij brief, met bijlagen, van vrijdag 30 mei 2014 aan de deken heeft klager zich beklaagd over verweerder.

2 KLACHT

De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij zich op onnodig grievende wijze over klager heeft uitgelaten door tijdens de kortgedingzitting van 16 mei 2014 op basis van internetpublicaties te suggereren dat klager een oplichter is. Dit deed hij in de wetenschap dat dit gebaseerd was op onjuiste informatie; nodeloos en stelselmatig tracht verweerder zo bij te dragen aan het aantasten van klagers persoonlijke integriteit en het schaden van diens reputatie, aldus klager.

3. VERWEER

3.1 Verweerder erkent dat hij klager op de zitting van 16 mei 2014 als onbetrouwbaar heeft afgeschilderd. Hij meent echter dat hij voor zijn uitlatingen goede gronden had en dat er geen plaats is voor een tuchtrechtelijk verwijt. Hij voert daartoe het volgende aan.

3.2 De directe aanleiding voor verweerders uitlatingen werd gevormd door een verklaring, door of namens klager ingebracht ter zitting, waarin klager een voor verweerders cliënte ongunstig standpunt innam dat bovendien haaks stond op het eerder door klager tijdens een bespreking tussen partijen op 6 maart 2014 ingenomen standpunt. Dit feit, zijn eerdere ervaringen met klager en hetgeen hij op internet (in het bijzonder een publicatie in ‘Quote’) aantrof over de reputatie van klager, gaven verweerder de overtuiging dat hij de rechter mocht voorgehouden geen geloof te hechten aan mogelijke verklaringen van klager. Klager is ter zitting overigens niet aan het woord geweest, aldus verweerder.

4. BEOORDELING

4.1 De voorzitter constateert dat op grond van hetgeen partijen naar voren hebben gebracht niet is vast te stellen wat verweerder letterlijk over klager heeft gezegd op de zitting van 16 mei 2014 (en overigens ook niet wat verweerder precies over klager telefonisch heeft gezegd tegen Mr Z, die daarover de hierboven onder 1.5 bedoelde mail van 10 mei 2014 aan klager stuurde). Dat de woorden ‘oplichter’ of ‘meesteroplichter’ ter zitting zijn gevallen, is niet komen vast te staan. De voorzitter zal hierna daarom uitgaan van het feit waarover verweerder en klager het eens zijn, te weten dat verweerder klager tijdens die zitting mondeling als onbetrouwbaar heeft gekenschetst.

4.2 Partijdigheid is één van de kernwaarden waaraan de advocaat dient te voldoen; de advocaat is partijdig bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt. Een advocaat geniet een ruime mate van vrijheid om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Het is echter ook in het belang van een goede beroepsuitoefening dat daarbij geen onnodig nadeel of leed aan derden wordt toegebracht en dat advocaten zich onthouden van uitlatingen die als onnodig kwetsend of grievend moeten worden aangemerkt. De voorzitter zal de klacht aan de hand van deze maatstaf beoordelen.

4.3 De voorzitter begrijpt dat het voor klager niet aangenaam is om in een zitting als onbetrouwbaar te worden afgeschilderd. Het gaat om een forse beschuldiging. Het was echter in het belang van verweerders cliënte om de voor haar ongunstige verklaring van klager, die ter zitting werd ingebracht, tegenover de rechter in diskrediet te brengen. Verweerder heeft het verwijt aan klager gemaakt in een gerechtelijke procedure en het raakt aan de kern van het geschil dat partijen in die procedure verdeeld hield. Dit maakt dat die uitlating niet tuchtrechtelijk verwijtbaar is, tenzij die uitlating volkomen ongefundeerd was.

4.4 Daarvan is in dit geval geen sprake. Verweerder en zijn cliënte waren immers onaangenaam verrast door de wijziging in het standpunt van klager. Verweerder heeft aannemelijk gemaakt dat deze ommezwaai de directe aanleiding was voor het verwijt van onbetrouwbaarheid. De genoemde publicatie in Quote was niet de directe aanleiding, maar heeft verweerders ongunstige beeld over klager wel bevestigd. De ommezwaai van klager en deze publicatie maken dat niet kan worden gezegd dat de uitlating van verweerder volkomen ongefundeerd was, zeker niet nu de tegen het artikel in Quote gerichte klacht van klager door de Raad voor de Journalistiek ongegrond is verklaard. 

4.5 Al met al is de voorzitter van oordeel dat de gewraakte uitlating niet klachtwaardig is. Om deze reden zal de voorzitter de klacht kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart de klacht, met toepassing van artikel 46g Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus gewezen door mr. A.P. Schoonbrood-Wessels, voorzitter, met bijstand van mr. L.H. Rammeloo als griffier op 31 oktober 2014

 

griffier  voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 3 november 2014 per aangetekende post verzonden aan:

- klager  

en per gewone post aan:

- klager

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam

Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kunnen klager en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam binnen veertien dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam, Postbus 75265, 1070 AG Amsterdam (fax: 020-7954275). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 14 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de veertiende dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de raad van discipline. Verlenging van de termijn van 14 dagen is niet mogelijk.