Rechtspraak
Uitspraakdatum
14-07-2014
ECLI
ECLI:NL:TADRARL:2014:216
Zaaknummer
14-104
Inhoudsindicatie
De klacht houdt in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door klager(s) te beschuldigen van “juridische terreur” en “burgers bang maken met een ongegrond verhaal.” Voorzittersbeslissing. Klacht kennelijk ongegrond. Tegen de achtergrond dat het beroep van chiropractor niet beschermd is is klager sub 1 wel bijzonder krachtig van leer getrokken tegen de cliënt van verweerder. Verweerder trad op als belangenbehartiger van B en dat gaf hem de nodige speelruimte bij zijn optreden. De gewraakte bewoordingen in reactie op de eerdere stellingname van klager sub 1 waren aan de krasse kant maar niet tuchtrechtelijk verwijtbaar.
Uitspraak
Beslissing van 14 juli 2014
in de zaak 14-104
naar aanleiding van de klacht van:
1. de heer mr. X
2. Stichting […. ]
3. Praktijk Chiropractie [ ]
4. Mevrouw Z
in deze vertegenwoordigd door:
de heer mr. X
advocaat te A
klagers
tegen:
mr. drs. Y
advocaat te B
verweerder
Klager sub 1 heeft zich bij brief van 27 maart 2014 tot de deken gewend met een klacht over verweerder. De deken heeft verweerder om een reactie verzocht. Vervolgens heeft klager sub 1 daarop weer gereageerd en verweerder op die repliek, waarna de deken de zaak naar de raad heeft doorgeleid. De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland van 30 juni 2014 met kenmerk RvT 14-0112/TRC/ml, door de raad ontvangen op 1 juli 2014, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.
1 FEITEN
1.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.
1.2 Klager sub 1 heeft namens klager sub 2 een zekere B aangeschreven. In die brief protesteert klager tegen het feit dat B zich aanbiedt via het UWV als chiropractor zonder (volgens die brief) “over de voor dat beroep juiste kwalificaties te beschikken.” Daarbij wijst klager erop dat de Wereld Gezondheids Organisatie (WHO) regels voor dat beroep heeft vastgesteld en dat de Minister van Volksgezondheid in 1981 heeft gesteld dat de opleiding tot chiropractor een opleiding geneeskunde en manuele therapie behelst. Klagers cliënte controleert de kwaliteit van de hier te lande werkende chiropractoren.
1.3 In diezelfde brief wijst klager de heer B op het feit dat B’s opleiding tot Heilpraktiker en de tijd die hij aan de specialisatie chiropractor heeft besteed op geen enkele manier voldoet aan de regels van de WHO. Hij verwijst voorts op de risico’s die een onjuiste toepassing van chiropractie oplevert onder bepaalde omstandigheden. Volgens klager hindert B door zich beschikbaar te stellen als chiropractor bij het UWV de vestiging in Nederland voor een Amerikaanse gekwalificeerde chiropractor die daardoor schade lijdt, net als één van de bij de cliënte van klager aangesloten register chiropractoren. Klager wijst B op het salaris dat die Amerikaanse chiropractor zou hebben kunnen verdienen (begroot op een bedrag tussen de € 50.000 en € 200.000) en verzoekt B (met voor zoveel nodig de sommatie) om klager te laten weten dat hij zijn beschikbaarheid als chiropractor bij het UWV zal intrekken en in het verlengde van die boodschap nog zo het één en ander. Klager stelt B een dagvaarding in het vooruitzicht als hij dat niet doet en hij wijst op de hoge kosten van een procedure, op de mogelijkheid van een kostenveroordeling en op het feit dat het niet waarschijnlijk is dat B in aanmerking zal komen voor gesubsidieerde rechtsbijstand omdat het een zakelijk probleem betreft.
1.4 B heeft zich daarop tot verweerder gewend en die heeft gereageerd op de brief van klager. De klacht richt zich op de wijze waarop dat is gebeurd.
1.5 In de gewraakte brief van verweerder wijst verweerder klager sub 1 erop dat het beroep van chiropractor in Nederland een niet beschermd beroep is, dat de aanspraak op schadevergoeding nergens op slaat, dat zijn cliënt juridisch niet geschoold is en geschrokken is van de brief van klager sub 1 en dat verweerder die brief, in aanmerking nemende het volkomen ontbreken van een rechtsgrond alsmede de toon daarvan en de vordering, “weinig anders kan opvatten dan als een vorm van juridische terreur”. Hij wijst klager sub 1 erop dat hij een burger bang heeft gemaakt met een ongegrond verhaal en dat een goed advocaat zich niet zo behoort te gedragen. Vervolgens stelt verweerder nog aan de orde dat klager zich ten onrechte heeft gewend tot het UWV. Dat laatste deed klager inderdaad. Hij wees het UWV op basis van een vergelijkbare argumentatie op het feit dat B zich ten onrechte chiropractor noemt en dat het UWV aansprakelijk zou kunnen zijn als zich “in de praktijk (lees: in het geval B weer als chiropractor aan de slag zou gaan) dramatische ontwikkelingen voordoen”.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door klager(s) te beschuldigen van “juridische terreur” en “burgers bang maken met een ongegrond verhaal.”
3 BEOORDELING
3.1 Op de klacht kan, met toepassing van artikel 46g Advocatenwet, door de voorzitter worden beslist.
3.2 Het beroep van chiropractor is niet beschermd. Tegen die achtergrond is klager sub 1 wel bijzonder krachtig van leer getrokken tegen B op wie klagers kritiek in feite niet meer inhoudt dan dat deze zich als chiropractor aanbiedt met een opleiding die niet voldoet aan wat volgens zijn klaagster sub 2 aan eisen zou moeten worden gesteld. En als verweerder dan met het belang van zijn cliënt voor ogen de term “juridische terreur “gebruikt dan is dat weliswaar aan de krasse kant maar niet klachtwaardig.
3.3 Verweerder trad op als belangenbehartiger van B en dat gaf hem de nodige speelruimte bij zijn optreden. Voorts werden de gewraakte uitlatingen niet rechtstreeks aan de cliënten van klager sub 1 gedaan, maar waren deze gericht aan een collega advocaat, die als professional tussen verweerder en zijn cliënten stond en die ook zelf straffe bewoordingen niet had geschuwd. Dat verweerder van bangmakerij spreekt is niet verwonderlijk. Dat iets anders werd beoogd dan dat B zou terugdeinzen is moeilijk voorstelbaar. Daarbij telt dat de juridische grondslag van die aanschrijving zeker nog niet meteen gegeven is. Derhalve is de klacht kennelijk ongegrond.
3.4 De vraag of klagers sub 3 en 4 ontvankelijk zijn kan blijven rusten.
BESLISSING
De klacht wordt afgewezen.
Aldus gewezen door mr. B.P.J.A.M. van der Pol, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. A.M. van Rossum als griffier op 14 juli 2014.
griffier voorzitter
Deze beslissing is in afschrift op 17 juli 2014 per aangetekende post en gewone post verzonden aan:
- klagers
en per gewone post aan:
- verweerder
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten