Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

05-09-2014

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2014:219

Zaaknummer

ZWB 201 - 2014

Inhoudsindicatie

Advocaat dient voor iedere procedure een aparte toevoeging aan te vragen. Raad voor Rechsbijstand beoordeelt of er sprake is van een aparte procedure. Klacht kennelijk ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van 5 september 2014

in de zaak ZWB 201-2014

 

naar aanleiding van de klacht van:

                                              

 

klaagster

 

 

tegen:

 

 

 

 

verweerder

 

 

 

De (plaatsvervangend) voorzitter van de raad van discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennis genomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg van 11 augustus 2014 met kenmerk K14-004 , door de raad ontvangen op 12 augustus 2014, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

 

1.           FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht kan, gelet op de stukken, van het volgende worden uitgegaan:

 

1.1         Verweerder heeft klaagster bijgestaan in de volgende drie zaken:

1. Beëindiging van een Anw-uitkering

2. Omzetting van een taakstraf in vervangende hechtenis

3. Beëindiging van een zorgverzekering door CM Oostende en de      inschrijving door CVZ.

 

1.2        Verweerder beeft klaagster bij brief d.d. 27 oktober 2011 bericht dat hij op verzoek van zijn kantoorgenoot mr. X zaak 1 ter hand had genomen. Verweerder berichtte klaagster voorts dat hij bij de Raad voor Rechtsbijstand een aanvraag voor gefinancierde bijstand (“toevoeging”) had gedaan, bij toekenning waarvan door die Raad de door klaagster verschuldigde eigen bijdrage zou worden bepaald. Verweerder heeft op 27 oktober 2011 bij de SVB bezwaar ingediend tegen de stopzetting van de Anw-uitkering.

 

1.3         Op 18 maart 2011 werd door het CJIB een kennisgeving aan klaagster gestuurd dat een niet uitgevoerde taakstraf was omgezet in vervangende hechtenis van 10 dagen (zaak 2). Verweerder heeft op 20 december 2011 bij de rechtbank een bezwaarschrift tegen dit omzettingsbevel ingediend. Verweerder heeft klaagster per e-mail van 26 januari 2012 geinformeerd over de datum van de mondelinge behandeling van dit bezwaarschrift. Klaagster heeft hierop per e-mail van gelijke datum geantwoord de datum te hebben genoteerd. Klaagster bedankte verweerder tevens voor de goede afloop van zaak 1.

1.4         Klaagster heeft per e-mail d.d. 29 november 2011 een brief van CVZ betreffende de beëindiging van haar ziektekostenverzekering aan verweerder gezonden met het verzoek haar ook in deze zaak (3) bij te staan. Verweerder heeft klaagster per e-mail d.d. 1 december 2011 bericht bezwaar in te zullen dienen. Op 4 januari 2012 heeft verweerder bij CVZ bezwaar ingediend, met aanvulling gronden op 31 januari 2012.

1.5         Verweerder heeft in elk van de drie zaken een toevoeging aangevraagd, welke toevoegingen zijn verleend. In zaken 1 en 2  werd aan klaagster een eigen bijdrage opgelegd van € 125,-. Verweerder heeft deze op 23 januari 2012 bij klaagster in rekening gebracht. Verweerder heeft per e-mail d.d. 15 februari 2012 een betalingsregeling van € 50,- per maand aangeboden. Op 10 april 2012 heeft verweerder klaagster gemaand tot betaling. Hij bevestigde dat hij bereid was de laatste van de drie eigen bijdragen kwijt te schelden, welk aanbod zou vervallen indien klaagster de eerste twee niet zou betalen. Op 19 april 2012 heeft verweerder aan klaagster bericht dat nu hij geen enkele betaling had ontvangen zijn voorstel om slechts twee eigen bijdragen in rekening te brengen, was vervallen, waardoor het totaalbedrag ad € 313,50 opeisbaar was. Verweerder heeft op 14 juni 2012 een laatste betalingsvoorstel aan klaagster gedaan. Toen betaling uitbleef heeft verweerder het bedrag ingevolge artikel 38 WRB laten vaststellen door de president van de rechtbank. Op 14 augustus 2012 is de invorderingsprocedure gestart.

 

 

 

2.           KLACHT

De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

1.        verweerder ten onrechte in een zaak drie toevoegingen heeft aangevraagd, waardoor aan klaagster driemaal een eigen bijdrage is opgelegd;

2.        verweerder klaagster er niet op heeft gewezen dat hij drie toevoegingen zou aanvragen.

 

3.           VERWEER    

3.1         Verweerder heeft drie verschillende zaken voor klaagster behandeld. Verweerder heeft op 27 oktober 2011 de opdracht in zaak 1 aan klaagster bevestigd, met de mededeling dat hij een toevoeging voor gefinancierde rechtsbijstand had aangevraagd.

3.2         Gedurende voormelde procedure werd duidelijk dat de Anw-uitkering was beëindigd omdat klaagster een aan haar opgelegde taakstraf niet had uitgevoerd en als voortvluchtige stond geregistreerd. De taakstraf was omgezet in vervangende hechtenis. Verweerder heeft op verzoek van klaagster in deze zaak (2) op 20 december 2011 een bezwaarschrift ex artikel 22g WvS ingediend bij de rechtbank Breda. Klaagster wist dat dit een andere procedure betrof dan zaak 1. Dit blijkt uit haar e-mail d.d. 26 januari 2012 waarin zij verweerder (ook) bedankt voor de goede afloop van zaak 1bij de Sociale Verzekeringsbank.

3.3         Verweerder heeft op verzoek van klaagster in weer een nieuwe zaak, 3,  bezwaar gemaakt tegen de beslissing van CVZ d.d. 29 november 2011 inzake de beëindiging van de inschrijving van klaagster bij CVZ.

3.4         Verweerder heeft op 23 januari 2012 de eigen bijdragen van de toevoegingen in zaken 1 en 2 in rekening gebracht. Toen klaagster hem op 15 februari 2012 berichtte dat het moeilijk was de rekening te betalen heeft hij een betalingsvoorstel gedaan. Later heeft verweerder nog het aanbod gedaan om de eigen bijdrage in zaak 3 te laten vervallen. Voorwaarde daarvoor was dat klaagster de eigen bijdragen in de eerste twee zaken zou voldoen. Toen betaling uitbleef, heeft verweerder klaagster bericht dat het betalingsvoorstel was komen te vervallen en is hij een invorderingsprocedure gestart.

3.5         Verweerder heeft met klaagster besproken dat in elk van de drie zaken een aparte toevoeging zou worden aangevraagd en dat haar in alle zaken een eigen bijdrage zou worden opgelegd. Klaagster is bovendien bekend met het systeem van toevoegingen, omdat in het verleden vaker voor haar een toevoeging is aangevraagd. Klaagster heeft verweerder op de dag van de zitting, 15 maart 2012, ook niet gezegd verbaasd te zijn dat verweerder meerdere toevoegingen had aangevraagd. Klaagster heeft evenwel ook de eigen bijdrage in de eerste zaak niet voldaan.

 

4.           BEOORDELING

4.1         Op de klacht kan met toepassing van artikel 46 g van de Advocatenwet door de voorzitter worden beslist.

4.2         Verweerder heeft klaagster in drie (bezwaar)procedures bijgestaan. Deze hadden betrekking op verschillende, duidelijk van elkaar onderscheiden kwesties, bij steeds een andere instantie. Het is gebruikelijk en toelaatbaar dat een advocaat in iedere aparte procedure of voor ieder advies over een afzonderlijke kwestie een toevoeging aanvraagt. De Raad voor Rechtsbijstand beoordeelt of inderdaad sprake is van een nieuwe procedure of advies, en wijst als dat zo is de aangevraagde toevoeging toe en als dat niet zo is af. Nu er in dezen, ook naar het oordeel van  de Raad voor Rechtsbijstand, sprake was van drie aparte procedures, waarvoor door verweerder terecht drie aparte toevoegingen zijn aangevraagd en verkregen, valt niet in te zien wat verweerder in dezen valt te verwijten.

4.3         Klaagster verwijt verweerder dat hij haar niet heeft geïnformeerd over de aanvraag van drie toevoegingen. Verweerder stelt dit mondeling aan klaagster te hebben uitgelegd, hetgeen klaagster betwist. Wat hiervan ook zij, klaagster heeft van de Raad van Rechtsbijstand bericht gekregen over de aanvragen en toekenningen van de toevoegingen en de aan haar opgelegde eigen bijdragen. Nu klaagster aldus op de hoogte was van de (aanvragen van) toevoegingen en de opleggingen van eigen bijdragen, en niet is gebleken dat klaagster hiertegen tijdig enig bezwaar heeft geuit, noch bij verweerder noch bij de Raad voor Rechtsbijstand,  kan in het midden blijven of verweerder klaagster daarover tevoren had geïnformeerd. Als verweerder dat wel heeft gedaan is de klacht ongegrond. Als hij dat niet heeft gedaan, oordeelt de voorzitter dit onderdeel van de klacht van dermate gering belang dat hij het als van onvoldoende gewicht zal afwijzen.

 

BESLISSING

 

De voorzitter:

wijst onderdeel 1 van de klacht als kennelijk ongegrond en onderdeel 2 van de klacht als kennelijk ongegrond althans van onvoldoende gewicht af.

 

Aldus gegeven door mr. E.P. van Unen, voorzitter, met bijstand van mr. I.J.M. Huysmans-van Opstal, als griffier op 5  september 2014.

 

griffier                                                                         voorzitter

 

 

Deze beslissing is in afschrift op 9 september 2014

 

per gewone en per aangetekende post verzonden aan:

- klaagster

 

per gewone post verzonden aan:

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland West-Brabant.

 

Ingevolge artikel 46h lid 1 van de Advocatenwet kunnen klager en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland West-Brabant binnen veertien dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch, Postbus 3115, 4800 DC Breda (fax: 076-5490569) . Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 14 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de veertiende dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de raad van discipline. Verlenging van de termijn van 14 dagen is niet moge­lijk.

 

Het verzetschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij de raad van discipline:

 

a.         Per post

Het verzetschrift dient samen met de beslissing waarvan verzet in tweevoud, per post te    worden toegezonden aan de griffie van de raad.

Het postadres van de griffie van de raad van discipline is:

Postbus 3115, 4800 DC Breda

 

b.        Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Lage Mosten 7, Breda.

Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u vooraf telefonisch contact op te nemen met de griffie van de raad. Het telefoonnummer van de raad van discipline is : 076-54 90 568.

 

c.         Per fax

Het faxnummer van de raad van discipline is 076 – 54 90 569. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het verzetschrift samen met een afschrift van de beslissing waarvan verzet in tweevoud per post te worden toegezonden aan de griffie van de raad van discipline.