Rechtspraak
Uitspraakdatum
02-09-2014
ECLI
ECLI:NL:TADRAMS:2014:222
Zaaknummer
14-070A
Inhoudsindicatie
Verzetzaak. Verzet ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van 2 september 2014
in de zaak 14-070A
naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline van 10 april 2014 op de klacht van:
de heer
klager
tegen:
mr.
advocaat te Amsterdan
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij brief aan de raad van 11 maart 2013 met kenmerk 4013-1306, door de raad ontvangen op 13 maart 2013, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.2 Bij beslissing van 10 april 2014 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad (hierna: de voorzitter) de klacht kennelijk ongegrond verklaard, welke beslissing op 10 april 2014 is verzonden aan klager.
1.3 Bij brief van 22 april 2014 door de raad ontvangen op 24 april 2014, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.
1.4 Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 23 juni 2014 in aanwezigheid van klager en verweerder.
1.5 De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven, alsmede van het verzetschrift van klager van 22 april 2014.
2 FEITEN
2.1 De voorzitter is in zijn beslissing uitgegaan van de volgende feiten.
2.2 Klager was tot 1 oktober 2011 in loondienst bij werkgever X. Op verzoek van X is de arbeidsovereenkomst tussen klager en X ontbonden zonder toekenning van een ontbindingsvergoeding aan klager.
2.3 Tegen X is een strafrechtelijk onderzoek ingesteld in verband met verdenking van overtreding van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen (hierna: Wvgs). In het kader van dit strafrechtelijk onderzoek heeft de Inspectie Leefomgeving en Transport een aantal rapporten uitgebracht.
2.4 Op 16 mei 2013 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen klager en een vertegenwoordiger van X alsmede een vertegenwoordiger van het moederbedrijf van X. Op 12 juni 2013 heeft een vervolggesprek plaatsgevonden tussen klager en de vertegenwoordiger van X, waarbij klager werd vergezeld door een persoonlijke vriend/kennis en de vertegenwoordiger van X door verweerder. Tijdens deze gesprekken is tussen partijen gesproken over een financiële vergoeding, door X te betalen aan klager.
2.5 Bij brief van 26 juni 2013 aan klager heeft X hetgeen in voornoemde gesprekken was besproken bevestigd. De vertegenwoordiger van X schrijft (onder meer) het volgende:
“Na gesprekken die wij voerden in Rotterdam, op 16 mei jl. met [Y] en op 12 juni jl. met de heer [Z] en [verweerder], wil ik u graag het volgende bevestigen.
Zoals ik heb aangegeven in het laatste gesprek, hebben wij uw arbeidsdossier bekeken en uw zaak mede door advocaten van Stibbe – niet eerder betrokken bij uw zaak – laten beoordelen. De Kantonrechter heeft uw arbeidsovereenkomst met [X] ontbonden per 1 oktober 2011. De Kantonrechter heeft de oorzaak van het verschil van inzicht dat is ontstaan met het toenmalige management van [X] geheel aan u toegerekend, vanwege de wijze waarop u uw bezwaren aan het management en niet aan uw direct leidinggevende kenbaar maakte. De Kantonrechter heeft u om deze reden geen financiële vergoeding toegekend. Mede gezien uw lange arbeidsverleden bij [X], met positieve beoordelingen in de periode voordat de verschillen van inzicht ontstonden, willen wij ons best doen u te helpen weer aan de slag te komen en in de tussentijd een financiële vergoeding te verstrekken. (…)
In de twee eerdere gesprekken die wij hadden hebben wij toegelicht dat het voor [X] niet mogelijk is om op enigerlei wijze in te gaan op de financiële eisen door u gesteld in uw brieven aan de directie van [X Inc.] in de Verenigde Staten. Gedurende de looptijd van het strafrechtelijk onderzoek tegen [X] kunnen wij in deze zaak geen mededelingen doen. (…)
U heeft eerder geschreven dat u van plan bent om informatie over [X] aan allerlei instanties te sturen. Naar onze mening is dat niet nodig omdat het openbaar ministerie die informatie al heeft en daarop ook actie richting [X] heeft ondernomen. Als de strafzaak definitief is afgerond kunnen wij indien u dat wenst opnieuw met u om de tafel zitten om de zaak te bekijken. Wij gaan er daarbij wel van uit dat u zult willen afzien van enige verdere publicatie totdat de strafzaak is afgerond, met dien verstande dat u, zoals hierboven gesteld, vanzelfsprekend geheel vrij bent om binnen het kader van de strafzaak de medewerking te geven die men van u verlangt.
Samengevat houdt het voorstel het volgende in:
- een financiële vergoeding ter hoogte van € 112.000,--, welk bedrag overeenkomt met het maximale bedrag (afgerond) dat u had kunnen ontvangen in de beëindigingsprocedure voor de kantonrechter op basis van de juiste salarisgegevens. [X] zal dat bedrag dan in twee gelijke termijnen overmaken in juli en october; (…)”
2.6 Klager heeft het voorstel niet aanvaard. Tussen klager en X heeft vervolgens een e-mailwisseling plaatsgevonden. Bij e-mail van 27 juni 2013 aan X heeft klager onder meer het volgende geschreven:
“Dit bedrag (mijn berekening van het bedrag) gaat echter uit van een normale beëindiging van een arbeidsovereenkomst. En zoals u weet mevrouw [A] is daar geen sprake van. Ik ben klokkenluider zoals u weet (dat heeft de heer [B] op 12 juni aan u duidelijk gemaakt) en daar bestaan tot op heden geen arbeidsreglementen voor. (…)”
2.7 Bij e-mail van 8 oktober 2013 aan klager heeft X het volgende geschreven:
“Wij hebben in het verleden duidelijke standpunten uitgewisseld en gelet daarop is ons niet duidelijk wat u nu van [X] verlangt. Op dit moment achten wij het verstandig eerste de lopende zaak af te wachten.”
2.8 Bij brief van 21 november 2013 heeft klager zijn klacht kenbaar gemaakt aan het kantoor van verweerder. In reactie hierop is klager bij brief van 6 december 2013 meegedeeld dat het kantoor op basis van gedragsregels voor advocaten geen inhoudelijke mededelingen kan doen over haar advisering aan derden.
2.9 Bij brief van 8 december 2013 heeft klager zijn klacht bij de deken ingediend.
3 KLACHT EN VERZET
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat verweerder in woord en geschrift misleidende uitspraken heeft gedaan tijdens bemiddelingspogingen tussen klager en X.
3.2 De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, in dat:
a) de door de Voorzitter aangehaalde vaststaande feiten niet juist zijn:
i. onder 1.4 van de beslissing (hierboven weergegeven onder 2.4) had in plaats van “financiële vergoeding” “schadeloosstelling” moeten staan;
ii. ten onrechte heeft de voorzitter bij 1.5 (hierboven weergegeven onder 2.5) niet vermeld dat eerst een bedrag van EUR 110.000 was voorgesteld, maar dit bedrag is verhoogd naar EUR 112.000;
iii. Onder 1.7 (hierboven weergegeven onder 2.6) had de voorzitter moeten toevoegen dat klager het voorstel niet kon aanvaarden omdat klager en X niet over dezelfde onderwerpen spraken: klager wilde een schadeloosstelling en X wilde klager “hulp in de vorm van een financiële vergoeding” bieden;
iv. Onder 1.8 (hierboven weergegeven onder 2.7) mist klager de weergave van zijn e-mail waarop de onder 1.8 aangehaalde e-mail van X een reactie is. Per e-mail van 19 september 2013 heeft klager X de vraag gesteld: “Is [X] inmiddels genegen mijn leven weer op de rails te zetten???”
b) de voorzitter in zijn overwegingen 3.2 en 3.3 heeft miskend dat
i. X in de ontbindingsprocedure meineed heeft gepleegd (en niet alleen de kantonrechter onjuist heeft voorgelicht);
ii. klager klokkenluider is vanaf het moment dat hij Justitie op de hoogte heeft gesteld van de fraude bij X;
iii. verweerder inderdaad de termijn ”zwijggeld” niet heeft gebruikt, maar dat het aanbieden van een som geld in ruil voor ondertekening van een verklaring geen verdere mededelingen te zullen doen zwijggeld / omkoping is. Dat klager geen ambtenaar of werknemer/lasthebber is doet hieraan niet af, een ieder kan omgekocht worden;
iv. De voorzitter heeft ten onrechte het woord “coulance” weggelaten in de vijfde zin van rov. 3.3. Deze zin had moeten luiden: “Verweerder stelt echter dat hij zich namens X heeft beperkt tot het aanbieden van een coulancevergoeding conform hetgeen de voormalige gemachtigde van klager destijds heeft verzocht.” De voorzitter had zich moeten afvragen waarom X/verweerder hem deze coulancevergoeding aanboden. Verweerder had de ware reden hiervoor kunnen noemen.
4 BEOORDELING
4.1 De raad is van oordeel dat de voorzitter bij zijn beoordeling de juiste maatstaf heeft toegepast en voorts acht heeft geslagen op alle relevante omstandigheden van het geval. Naar het oordeel van de raad kunnen de door klaagster aangevoerde gronden niet slagen en heeft de voorzitter de klacht terecht en op juiste gronden kennelijk ongegrond bevonden.
4.2 Nu het verzet van klager tegen de beslissing van de voorzitter ook overigens geen nieuwe gezichtspunten oplevert, is er geen plaats voor verder onderzoek naar de klacht en moet het verzet ongegrond worden verklaard.
BESLISSING
De raad van discipline:
-verklaart het verzet ongegrond.
Aldus gewezen door mr. C.L.J.M. de Waal, voorzitter, mrs. S. van Andel, C. Wiggers, L.D.H. Hamer en G.J.W. Pulles, leden, bijgestaan door mr. L.C. Dufour als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 2 september 2014.
Griffier voorzitter
Deze beslissing is in afschrift op 2 september 2014 per aangetekende brief verzonden aan:
- klager
- verweerder
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.
Op grond van artikel 46h lid 4 Advocatenwet kan van deze beslissing geen hoger beroep worden ingesteld.