Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

10-02-2014

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2014:50

Zaaknummer

6912

Inhoudsindicatie

Klachten over kwaliteit van de dienstverlening ongegrond. Advisering is niet onjuist of onbegrijpelijk.

Uitspraak

Beslissing van 10 februari 2014

in de zaak 6912

naar aanleiding van het hoger beroep van:

 

klaagster

tegen:

verweerder

1 HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden (verder: de raad) van 19 augustus 2013, onder nummer 13-02, aan partijen toegezonden op 21 augustus 2013, waarbij een klacht van klaagster tegen verweerder ongegrond is verklaard.

De beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als  ECLI:NL:TADRARN:2013:58.

2 HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1 De memorie waarbij klaagster van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 17 september 2013 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2 Het hof heeft voorts kennis genomen van:

- de stukken van de eerste aanleg;

- de brief van klaagster aan het hof d.d. 25 november 2013 met bijlagen,

- de email van klaagster aan het hof d.d. 27 november 2013;

- de brief van verweerder aan het hof van 27 november 2013, met producties.

2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 13 december 2013, waar klaagster en beklaagde zijn verschenen. Beiden hebben gepleit aan de hand van een pleitnota.

 

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

a) Onvoldoende deskundig en onvoldoende zorgvuldig de  belangen van klaagster te behartigen, onder meer door niet een procedure te starten waarbij klaagster als vereffenaar zou worden benoemd;

b) Onvoldoende of niet te communiceren met derden;

c) Mee te werken aan uitstel terwijl dit niet in het belang van de zaak was;

d) Klaagster niet in de gelegenheid te stellen eens in de vier weken, zo nodig eerder, de zaak met hem te evalueren.

4 FEITEN

4.1 Tegen de door de raad vastgestelde feiten heeft klaagster een aantal grieven ingediend. Het hof zal de feiten met inachtneming van de opmerkingen van klaagster opnieuw vaststellen.

4.2 Verweerder heeft klaagster in de periode vanaf augustus 2011 tot januari 2012 als (opvolgend) advocaat bijgestaan in een verdelingsprocedure betreffende de afwikkeling van de door echtscheiding (op 9 juni 2009) ontbonden gemeenschap van goederen tussen klaagster en haar (op 9 juni 2011 overleden) ex-echtgenoot. Door een aantal erfgenamen van deze ex-echtgenoot, (maar niet alle, waarvan de  gegevens niet waren te vinden), is de nalatenschap verworpen. De waarde van de ontbonden gemeenschap, waarin zich onder meer twee verhypothekeerde onroerende zaken bevonden, was negatief. De hypotheekschuld bedroeg pro resto bijna € 600.000,--, terwijl blijkens een taxatierapport uit 2012 de gezamenlijke waarde van de beide verbonden zaken was gewaardeerd op € 495,000,-- (onderhandse verkoopwaarde) en € 345.000,-- (executiewaarde).

4.3 Toen klaagster zich tot verweerder wendde bleek hem dat klaagster met betrekking tot de hem voorgelegde kwestie, die al vanaf 2008 liep, “er helemaal doorheen zat”. Er was een aanzienlijke achterstand in de betaling van de hypothecaire lasten en het belang van klaagster bracht mee dat de woningen zo spoedig mogelijk zouden worden verkocht.

4.4 Verweerder heeft de positie van klaagster met haar besproken waarbij de mogelijkheid van een benoeming van klaagster tot vereffenaar aan de orde is geweest maar ook een harerzijds passief blijven en de hypotheekhoudster het voortouw laten nemen bij de verkoop. Dit zou onderhands kunnen of middels een executoriale veiling, maar hoe dan ook lag het in de lijn van de verwachting dat de opbrengst onvoldoende zou zijn om de hypothecaire geldleningen in te lossen. Deze schuldpositie zou vervolgens aanleiding voor klaagster kunnen zijn om zich aan te melden voor een schuldsanering krachtens de WSNP.

4.5 Eind december 2011 schreef klaagster naar aanleiding van een sommatiebrief van de hypotheekhoudster aan verweerder:

“…

 Ik wil en kan deze druk niet meer aan.

 P.S. Uiteraard is jouw optie de beste! Uiteindelijk kom ik toch in de  schuldsanering en dan gooien ze het maar op de grote hoop”.  

4.6 De hypotheekhoudster heeft het ertoe geleid dat verweerster (via een andere advocaat op haar eigen verzoek d.d. 25 januari 2012) tot vereffenaar ex art. BW 4:204 lid 1 sub a is benoemd bij beschikking van de rechtbank Zutphen van 22 mei 2012. Dit verzoek is gedaan nadat pogingen om de woningen met een rechterlijke machtiging onderhands te verkopen waren mislukt vanwege de onbekendheid met het gegeven of alle erfgenamen waren geïdentificeerd.

5 BEOORDELING

5.1 Ter zitting van het hof zijn door klaagster de klachtonderdelen c. en d. niet gehandhaafd. De klachtonderdelen a. en b. lenen zich voor een gezamenlijke behandeling.

5.2 In beide klachtonderdelen staat de vraag centraal of verweerder de belangen van klaagster op juiste wijze heeft gediend en haar adequaat heeft geadviseerd.

5.3 Met recht mocht verweerder ervan uitgaan dat hoe dan ook de verkoopopbrengst van de te verkopen huizen nimmer de totale hypotheekschuld zou kunnen delgen. Het was vooral het belang van de hypotheekhoudster dat de verkoopopbrengst zou worden gemaximaliseerd en zijn advies aan klaagster het probleem van de verkoop bij de hypotheekhoudster te laten was niet onjuist of onbegrijpelijk. Met name niet nu klaagster had aangegeven moe te zijn van alle verwikkelingen. Nog in december 2011 schreef klaagster aan verweerder dat zij de druk niet meer aan kon en zich wilde neerleggen bij een toekomstige schuldsanering.

5.4 Partijen spreken elkaar tegen over de vraag of verweerder wel of geen contact heeft onderhouden met de hypotheekhoudster over de noodzakelijke benoeming van een vereffenaar in deze kwestie. Klaagster stelt dat zij de schade wilde beperken en daarom als vereffenaar wilde worden benoemd, verweerder stelt dat hij bewust in het belang van klaagster en de door haar gewenste rust klaagster deze benoeming niet heeft geadviseerd en dat zij daarmee akkoord ging. Daarom had hij op de verzoeken van de hypotheekhoudster om klaagster tot vereffenaar te laten benoemen geen actie ondernomen. De vaste advocaat van de hypotheekhoudster heeft het vervolgens buiten verweerder om geleid tot benoeming van klaagster tot vereffenaar, waarover hij rechtstreeks met klaagster contact onderhield.

5.5 Het hof is van oordeel dat het advies van verweerder aan klaagster niet onjuist of onbegrijpelijk is, hetgeen zijn bevestiging ondermeer vindt in de hem gezonden verklaring van klaagster, zoals hiervoor onder 4.5 geciteerd. Dat klaagster daar in een later stadium klaarblijkelijk anders over is gaan denken maakt niet dat verweerder tuchtrechtelijk laakbaar heeft gehandeld. Het hof acht de grieven tegen de beslissing van de raad ongegrond.

5.6 Voor zover klaagster er in hoger beroep over klaagt dat de advocaatkosten van het verzoek tot benoeming van haar als vereffenaar door de hypotheekhoudster ten laste van haar zijn gebracht en zij ook overigens nieuwe klachten formuleert, blijven deze nieuwe klachten buiten behandeling omdat klachten slechts op de in art 46 c van de Advocatenwet bepaalde wijze via de deken ter kennis kunnen worden gebracht van de tuchtrechter. Daarnaast is het hof niet bevoegd te oordelen over een door haar gevorderde vergoeding van kosten of over de gevraagde zuivering van haar naam.

 BESLISSING

Het Hof van Discipline:

bekrachtigt de beslissing van 19 augustus 2013 van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem – Leeuwarden, gewezen onder nummer 13-02.

Aldus gewezen door mr. C..J.J. van Maanen, voorzitter, mrs. J.H.J.M. Mertens-Steeghs, G.J. Niezink,  P.H. Holthuis en J. Italianer, leden, in tegenwoordigheid van mr. G.E. Muller, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 10 februari 2014.