Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

10-11-2014

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2014:276

Zaaknummer

OB 8 - 2014

Inhoudsindicatie

Niet valt in te zien op grond waarvan verweerder aan de door zijn cliënten R en W aan hem verstrekte informatie over grondslag en omvang van hun vorderingen had moeten twijfelen, noch dat er voor hem aanleiding bestond die vorderingen niet aan zijn stichting privégelden te doen cederen en te incasseren.

Inhoudsindicatie

Klacht ongegrond

Uitspraak

Beslissing van 10 november 2014

in de zaak OB 8 - 2014

 

 

 

naar aanleiding van de klacht van:

 

 

                    

     

    klagers

 

 

 

                      tegen:

   

  

 

   

 

                                        

                      verweerder

 

 

 

 

1          Verloop van de procedure

1.1      Bij brief aan de raad van 9 januari 2014 met kenmerk 48/13/151K, door de raad ontvangen op 10 januari 2014, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2      De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 29 september in aanwezigheid van verweerder . Klagers zijn, hoewel bij brief d.d. 19 augustus 2014 opgeroepen, niet verschenen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3      De raad heeft kennis genomen van:

-     de brief van de deken d.d. 9 januari 2014, met bijlagen.

 

 

 

2          FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan:

2.1      Verweerder trad op als advocaat van mrs. R resp. W, dan wel van vennootschappen van R en W, ter zake van vermeende vorderingen van hen op klagers. Na enige tijd hebben mrs R en W hun vorderingen op klager bij akte aan verweerder gecedeerd.

2.2      Verweerder heeft vervolgens klagers op grond van deze cessies aan zijn Stichting Privé Gelden namens deze stichting in rechte betrokken.  

 

3          klacht

3.1      De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

 

verweerder feiten heeft genegeerd en een onjuiste voorstelling van zaken heeft gegeven door vorderingen van mrs. R en W aan zich (d.w.z. aan zijn Stichting Privé Gelden) te doen cederen terwijl hij wist dat mrs. R en W nooit een overeenkomst van dienstverlening met klagers hebben gehad waaruit verschuldigdheid van de vorderingen voortvloeide.

 

4          VERWEER

4.1      Verweerder heeft ter zitting gesteld dat hij, behalve de oproeping voor de mondelinge behandeling, nooit stukken in deze klachtzaak heeft ontvangen. Verweerder heeft ter zitting het volgende verweer gevoerd.

4.2      Klager antwoordde op iedere vordering dat er sprake was van “no cure no pay” afspraken en dat hij daarom niets aan mrs. R en W verschuldigd was. Deze opdrachtgevers resp. cedenten hadden echter duidelijke facturen, waartegen nimmer bezwaar was gemaakt. Er is nooit begroting van die facturen gevraagd.

4.3      Er was geen reden om aan de juistheid van de vorderingen te twijfelen. Verweerder beschikte over dikke dossiers. Mr. R betwistte dat er een “no cure no pay” afspraak was en daarvan bleek niet uit het dossier. Daarin bevonden zich meerdere facturen, waarvan een aantal betaald was.

4.4      Nadat de vorderingen van mrs R en W aan de Stichting Privé Gelden van verweerder zijn gecedeerd, is verweerder overgegaan tot incasso van de vorderingen door een procedure bij de kantonrechter aanhangig te maken. Onder andere omdat tijdens deze procedure de getuigenverklaringen van klager sub 2 en zijn echtgenote van elkaar afweken, heeft de kantonrechter de vorderingen van verweerder toegewezen. Tegen het vonnis is appel ingesteld. Er is nog geen arrest gewezen.

 

5          BEOORDELING

5.1      Verweerder is door mrs R en W benaderd om hun vorderingen op klagers te incasseren. Verweerder diende daarbij de belangen van zijn cliënten te behartigen. Hij mocht ervan uitgaan dat zijn cliënten hem juiste informatie over grondslag en hoogte van hun vorderingen verstrekten. Klagers hebben geen feiten of omstandigheden naar voren gebracht waaruit voortvloeit dat verweerder de juistheid van de mededelingen van zijn cliënten zodanig behoorde te betwijfelen dat hij die mededelingen niet aan zijn sommatie of vordering tegen klagers ten grondslag had mogen leggen. Uit de door klagers overgelegde memorie van grieven blijkt het tegendeel: de vorderingen zijn immers door de kantonrechter toegewezen. Nu niet valt in te zien op grond waarvan verweerder aan de door zijn cliënten aan hem verstrekte informatie had moeten twijfelen, valt ook niet in te zien dat verweerder de vorderingen van R en W niet aan zijn Stichting Privé Gelden mocht laten cederen en namens die stichting incasseren.

5.2      Het stond verweerder vrij de standpunten van zijn cliënten in rechte over te brengen en na de cessie tot de zijne te maken. Voor zover klagers het met deze standpunten niet eens waren, konden zij daartegen in rechte verweer voeren en dat hebben zij ook gedaan. Het arrest van het hof zal uitwijzen wie gelijk heeft, de klachtprocedure leent zich daar niet voor.

5.3      De raad zal de klacht op grond van het bovenstaande ongegrond verklaren.

 

 

BESLISSING

 

De raad van discipline:

 

verklaart de klacht ongegrond.

 

 

Aldus gegeven door mr. E.P. van Unen , voorzitter, mrs. J.C. van den Dries, E.J.P.J.M. Kneepkens, J.J.M. Goumans, A.L.W.G. Houtakkers, leden, bijgestaan door mr. I.J.M. Huysmans-van Opstal als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 10 november 2014 .

 

 

griffier                                                                         voorzitter                                  

 

 

Deze beslissing is in afschrift op 11 november 2014

 

per aangetekende brief verzonden aan:

-        klager

-        verweerder

 

en

 

per e-mail verzonden aan:

-        de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-

       Brabant

-        de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

 

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

-        verweerder

-        de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

 

en voorzover deze niet-ontvankelijk / ongegrond is verklaard tevens door

-      klager

-        de deken van de orde van advocaten te Oost-Brabant    

 

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

 

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

 

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.         Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 9679, 4801 LT Breda

b.         Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Thorbeckeplein 8, 4812 LS Breda .

Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof.

c.    Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl