Rechtspraak
Uitspraakdatum
15-09-2014
ECLI
ECLI:NL:TADRAMS:2014:241
Zaaknummer
14-006A
Inhoudsindicatie
Advocaat klaagt over de advocaat van de wederpartij. Verweerster heeft uit een proces-verbaal van aangifte geciteerd, zonder dit stuk in de procedure over te leggen. Hierdoor zijn de belangen van klagers cliënt geschaad. Verweerster heeft klager onheus bejegend, gedreigd met het indienen van een tuchtklacht en in een processtuk opgenomen dat klager tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Klacht in alle onderdelen ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van 15 september 2014
in de zaak 14-006A
naar aanleiding van de klacht van:
de heer mr.
klager
tegen:
mr.
advocaat te Amsterdam
verweerster
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij brief aan de raad van 14 januari 2014 met kenmerk 4013-0871, door de raad ontvangen op 16 januari 2014, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 14 juli 2014 in aanwezigheid van klager en verweerster. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.3 De raad heeft kennis genomen van:
- de in paragraaf 1.1 bedoelde brief aan de raad;
- de stukken genummerd 1-19 met bijlagen zoals vermeld in de bij de brief van 14 januari behorende inventarislijst.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.
2.2 Op 9 november 2012 heeft klager namens zijn cliënt M. een kort geding dagvaarding uitgebracht aan L., de voormalig partner van M. De kort geding zitting vond diezelfde middag plaats bij de rechtbank Amsterdam. M. wilde door middel van het kort geding voorkomen dat L. met hun minderjarig kind Nederland permanent zou verlaten.
2.3 L. verscheen zonder advocaat bij de kort geding zitting. Op enig moment heeft zij verzocht de zitting te schorsen om bijstand te krijgen van een advocaat; de voorzieningenrechter heeft hiermee ingestemd. De griffie van de rechtbank heeft verweerster bereid gevonden onmiddellijk naar de rechtbank te komen om L. bij te staan tijdens de zitting.
2.4 L. had in de ochtend van 9 november 2012 aangifte gedaan tegen M. van eenvoudige mishandeling. Verweerster heeft tijdens de zitting gebruik gemaakt van de aangifte. Het proces-verbaal van aangifte is niet door verweerster overgelegd. Partijen verschillen van mening over de mate waarin verweerster passages uit het proces-verbaal heeft aangehaald.
2.5 De voorzieningenrechter heeft op de avond van 9 november 2012 de vordering in kort geding van M. afgewezen.
2.6 Op 18 december 2012 heeft M. een verzoekschrift om gezamenlijk gezag over het minderjarige kind te verkrijgen bij de rechtbank ingediend. De rechtbank heeft zich bij beschikking van 30 januari 2013 onbevoegd verklaard op het verzoek van M. te beslissen. Op 29 april 2013 heeft M. hoger beroep ingesteld tegen deze beschikking.
2.7 Bij brief van 17 mei 2013 heeft verweerster klager onder andere het volgende bericht:
“Door pure toeval ontdekte ik dezer dagen in de rol van het Gerechtshof, dat u in bovengenoemde zaak op 29 april jl. hoger beroep heeft ingesteld.
Dit heeft u echter gedaan, zonder mij een exemplaar van het hoger beroepschrift te doen toekomen, terwijl u mij in de rol wel als advocaat heeft vermeld en mij de stukken behoorde toe te sturen. Evenmin heb ik een kopie van het rolbericht van u ontvangen. Dit is tuchtrechtelijk verwijtbaar. Ik stel vast, dat u ten tweede male tuchtrechtelijk een scheve schaats rijdt. Immers in het Kort geding op 9 november 2012 stelde u zowel schriftelijk als mondeling, dat de bodemzaak aanhangig is, terwijl dit niet het geval was. U heeft derhalve in strijd met de waarheid verklaard en daarmee klaarblijkelijk de rechter op het verkeerde been gezet. De Rechtbank heeft pas weken later, namelijk op 18 november 2012, een desbetreffend verzoekschrift van u mogen ontvangen.
Cliënte is hier nog steeds verbolgen over. Namens haar overweeg ik alsnog een klacht bij de Deken van Advocaten tegen u in te dienen.”
2.8 Bij brief van 22 mei 2013 heeft klager gereageerd op de hiervoor genoemde brief van verweerster. Klager schreef ondermeer het volgende:
“Op 3 mei jl. heb ik u in de onderhavige procedure op de rol bij het Hof Amsterdam als advocaat van de wederpartij vermeld. Vervolgens heb ik u op 6 mei per reguliere post een kopie van het verzoekschrift alsmede het V1 formulier doen toekomen.
(…)
Mag ik u in herinnering roepen, dat u degene bent geweest die tijdens het kort geding vorig jaar, de rechter op het verkeerde been heeft gezet, door uit een proces-verbaal van de politie te citeren dat cliënt uw cliënte ernstig zou hebben mishandeld en u vervolgens op mijn verzoek weigerde dit proces-verbaal ter inzage te geven en/of te overleggen aan de rechtbank. U heeft zich hiermee stemmingmakerij schuldig gemaakt en cliënt onnodig gekwetst. Uw handelen is derhalve tuchtrechtelijk verwijtbaar.”
2.9 In het verweerschrift van 25 juni 2013 dat verweerster namens L. bij het Hof heeft ingediend in het hoger beroep betreffende het gezamenlijk gezag, is onder andere het volgende opgenomen:
“(…) Nu achteraf ook niet is gebleken van een abusievelijk niet op 9 november 2012 maar bijvoorbeeld één dag of enige dagen later ingediend verzoekschrift, getuigt dit van de advocaat van de man van tuchtrechtelijk verwijtbaar gedrag.”
2.10 Bij brief met bijlagen van 2 juli 2013 heeft klager zich bij de deken beklaagd over verweerster.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij:
a) ter zitting ruim heeft geciteerd uit een aangifte maar zich niet bereid heeft getoond het stuk aan klager of aan de voorzieningenrechter over te leggen;
b) klager op weinig collegiale en agressieve wijze heeft benaderd, telefonisch en schriftelijk heeft gedreigd een klacht tegen hem in te zullen dienen en in haar verweerschrift in de procedure in hoger beroep heeft vermeld dat klager tuchtrechtelijk verwijtbaar zou hebben gehandeld.
3.2 Over het proces-verbaal van aangifte dat bij klachtonderdeel a aan de orde komt, heeft klager gesteld dat verweerster ter zitting ruim uit het proces-verbaal heeft geciteerd; direct bij binnenkomst in de zittingszaal gebruikte verweerster woorden als verkrachting en poging tot moord, waardoor de sfeer ter zitting grimmig werd. De aangifte kan niet anders worden gezien dan functioneel met de bedoeling M. zwart te maken.
3.3 Verweerster heeft pas na protest van klager over gebruikmaking van het proces-verbaal toegelicht waarom zij het proces-verbaal niet in het geding wilde brengen. Verweerster heeft niet aangeboden het proces-verbaal in het geding te brengen.
3.4 Ten aanzien van klachtonderdeel b heeft klager naar voren gebracht dat verweerster hem daags na de zitting telefonisch op een zeer onprettige en agressieve wijze heeft benaderd en heeft gedreigd met het indienen van een klacht. Verweerster zou hebben gezegd dat klager de voorzieningenrechter op het verkeerde been had gezet. In dit telefoongesprek heeft klager verweerster laten weten dat hij nooit telefonisch contact met L. had gezocht, waarop hij door verweerster voor leugenaar werd uitgemaakt. Klager was geïrriteerd door de wijze waarop hij door verweerster werd bejegend en hij heeft een einde gemaakt aan het telefoongesprek.
4 VERWEER
4.1 Het proces-verbaal van aangifte is tijdens de zitting aan de orde gekomen. L. had verweerster voorafgaand aan de zitting verzocht het proces-verbaal niet over te leggen, aangezien de geplande vertrekdatum in dat document was opgenomen. L. wilde deze datum geheim houden voor haar ex-partner. Verweerster heeft dit tijdens de zitting aan de voorzieningenrechter toegelicht en aangeboden het proces-verbaal te tonen, ook aan klager, met uitzondering van de pagina waarop de vertrekdatum was vermeld. De voorzieningenrechter vond dit niet nodig.
4.2 Verweerster heeft een aantal passages uit het proces-verbaal in haar eigen woorden weergegeven. Zij heeft geen alinea’s geciteerd, hooguit enkele woorden. De voorzieningenrechter heeft dit geaccepteerd.
4.3 Verweerster heeft niet daags na de zitting telefonisch contact met klager gehad. Het eerste telefonisch contact vond plaats op 3 december 2012. Verweerster heeft klager op die datum benaderd, omdat zij zich wilde stellen in de verzoekschriftprocedure maar het verzoekschrift niet in de digitale rol kon vinden en van de griffier had vernomen dat er geen verzoekschrift was ingediend. Verweerster heeft naar voren gebracht dat dit telefoongesprek op 3 december 2012 niet prettig is verlopen. Klager schoot in de verdediging toen verweerster meldde dat er geen verzoekschrift was ingediend en klager viel verweerster constant op onbeschofte toon in de rede.
4.4 Verweerster heeft naar voren gebracht dat zij in haar brief van 17 mei 2013 geen “bedreiging” heeft geuit, maar dat zij aan de orde heeft gesteld dat zij het appelschrift en de digitale rolmededeling niet van klager had gekregen.
4.5 Met betrekking tot de passage in het verweerschrift over het tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen door klager heeft verweerster gesteld dat zij hiermee geen oordeel aan het Gerechtshof heeft gevraagd over het handelen van klager.
5 BEOORDELING
5.1 De klachtonderdelen zullen hierna afzonderlijk worden besproken.
Ad klachtonderdeel a)
5.2 Met betrekking tot klachtonderdeel a overweegt de raad als volgt.
5.3 Het handelen van verweerster dient te worden getoetst aan de hand van de volgende maatstaf. De advocaat komt een grote vrijheid toe de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze die hem passend voorkomt. Die vrijheid mag niet worden beknot ten gunste van de tegenpartij, tenzij diens belangen nodeloos en op ontoelaatbare wijze door het optreden van de advocaat zouden worden geschaad.
5.4 Voorafgaand aan de zitting in kort geding hebben verweerster en L. de zaak kort met elkaar besproken; L. heeft daarbij het proces-verbaal van aangifte van die ochtend ter sprake gebracht. Verweerster meende dat de inhoud van dat proces-verbaal relevant was voor het kort geding, zodat verweerster – in het belang van haar cliënte – de inhoud van dat document ter zitting aan de orde heeft gesteld.
5.5 Het staat vast dat verweerster ter zitting heeft toegelicht waarom zij het proces-verbaal niet heeft overgelegd. Klager heeft echter betwist dat verweerster heeft aangeboden het proces-verbaal – met uitzondering van de pagina waarop de vertrekdatum stond – over te leggen of te tonen, zodat niet vaststaat dat verweerster dit daadwerkelijk heeft aangeboden. De raad meent echter dat dit niet af doet aan het feit dat verweerster in het belang van haar cliënte meende tijdens de zitting passages uit het proces-verbaal te moeten aanhalen. De belangen van klagers cliënt zijn hierbij niet nodeloos of op ontoelaatbare wijze geschaad.
5.6 Klachtonderdeel a is dan ook ongegrond.
Ad klachtonderdeel b)
5.7 Klachtonderdeel b bestaat uit twee onderdelen, in de eerste plaats ziet dit klachtonderdeel op de wijze van communiceren door verweerster, namelijk weinig collegiaal en agressief. In de tweede plaats heeft dit klachtonderdeel betrekking op het dreigen met een tuchtklacht c.q. in een processtuk melding maken van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen door klager.
5.8 De raad stelt voorop dat een goede beroepsuitoefening binnen de advocatuur gediend is met een onderlinge verhouding tussen advocaten die berust op vertrouwen en welwillendheid. Daarom worden advocaten geacht zich te onthouden van al wat hun onderlinge verhouding kan verstoren. Uitlatingen die naar algemeen spraakgebruik als grievend of kwetsend moeten worden aangemerkt behoren advocaten in hun zakelijk verkeer achterwege te laten. Als de verhouding toch verstoord geraakt is, getuigt het van professionaliteit als de advocaten zich inspannen om in het belang van hun cliënten, zo nodig met behulp van bijvoorbeeld de deken, weer een werkbare relatie te bereiken.
5.9 Uit toon en inhoud van de tussen klager en verweerster gewisselde correspondentie en uit hun beider beschrijvingen van de gevoerde telefoongesprekken komt geen sfeer van welwillendheid naar voren. Over en weer is sprake geweest van uitingen die de sfeer verslechterden.
5.10 De raad is van oordeel dat van klager enig incasserings- en relativeringsvermogen mag worden verwacht. De uitingen van verweerster, voor zover deze vaststaan (de inhoud van de telefoongesprekken staat immers niet vast, nu klager en verweerster daarvan andere lezingen hebben gegeven), verdienen niet de schoonheidsprijs, maar de raad is van oordeel dat hiervan niet kan worden gezegd dat verweerster hiermee de grens van het toelaatbare heeft overschreden, zodat zij niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Verweerster heeft evenmin tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door in haar brief van 17 mei 2013 te melden dat haar cliënte overwoog een klacht in te dienen bij de deken, aangezien op 2 juli 2013 daadwerkelijk een klacht is ingediend. De raad voegt hier nog aan toe dat het beter was geweest als verweerster in het verweerschrift in hoger beroep niet had gesteld dat zij meende dat klager tuchtrechtelijk verwijtbaar had gehandeld. Hoewel de opmerkingen de grens van het toelaatbare in dit geval niet overschrijden, meent de raad dat een advocaat zich in het algemeen dient te onthouden van het opnemen van dergelijke opmerkingen in processtukken.
5.11 Dit klachtonderdeel is dan ook ongegrond.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart de klacht in al haar onderdelen ongegrond.
Aldus gewezen door mr. D.H. Steenmetser-Bakker, voorzitter, mr. L.D.H. Hamer, mr. B.J. Sol, mr. A.M. Vogelzang en mr. R. Lonterman, leden, bijgestaan door mr. H.J. Delhaas als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 15 september 2014.
griffier voorzitter
Deze beslissing is in afschrift op 15 september 2014 per aangetekende brief verzonden aan:
- klager
- verweerster
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.
Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:
- klager
- verweerster
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten
Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.
De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.
Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:
a. Per post
Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:
Postbus 9679, 4801 LT Breda.
b. Bezorging
De griffie is gevestigd aan het adres Thorbeckeplein 8, 4812 LS Breda.
Indien u bij de griffie van het Hof van Discipline een stuk wenst af te geven en daarvoor een ontvangstbewijs wenst te ontvangen, dient u tijdig contact op te nemen teneinde er zeker van te zijn dat het stuk onder verkrijging van de ontvangstbevestiging kan worden afgegeven.
c. Per fax
Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.
Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof
076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl
Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl