Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

28-10-2014

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2014:267

Zaaknummer

R. 4632/14.217

Inhoudsindicatie

Klager verwijt verweerder dat hij ten onrechte niet heeft verzocht om de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van de verzochte kostenveroordeling in de schadestaatprocedure. Verweerder heeft gesteld dat hierom bewust niet is verzocht in verband met het hoger beroep. Verweerder heeft overigens wel gesteld dat het achteraf bezien, beter was geweest als dit wel was gebeurd, maar dat klager niet is benadeeld, nu de kostenveroordeling op basis van klagers polisvoorwaarden ten gunste van de rechtsbijstandsverzekeraar zou zijn gekomen. Daarmee had klager wel meer ruimte gekregen in het door ARAG aan klagers zaken gebonden budget, maar gezien de overschrijding van ruim € 23.000,00 had dit voor klager geen daadwerkelijke oplossing geboden. Dit klachtonderdeel is dan ook van onvoldoende gewicht.

Inhoudsindicatie

Klager verwijt verweerder dat hij zijn uren niet inzichtelijk heeft gemaakt en aan klager heeft aangegeven dat nog budget resteerde, terwijl dat niet het geval was. Verweerder heeft echter gesteld dat klager telkens ook de declaraties heeft ontvangen, zodat hij hiervan op de hoogte was. Overigens heeft verweerder gesteld dat de onduidelijkheid omtrent de declaraties niet aan hem te wijten is. Deze zijn grotendeels ontstaan door de discussie tussen de rechtsbijstandsverzekeraar en klager zelf met betrekking tot de verrekening van de BTW. Verweerder werd hierin niet of niet altijd betrokken. Gezien het feit dat het overschrijden van het budget echter voornamelijk een gevolg lijkt te zijn van de discussie tussen de rechtsbijstandsverzekeraar en klager en het feit dat verweerder, als gevolg hiervan dacht dat op dat moment nog een budget van ongeveer € 7.000,-- resteerde, heeft hij gelet op deze omstandigheden niet klachtwaardig gehandeld door klager niet te wijzen op het bereiken van het maximum budget.

Inhoudsindicatie

Klacht deels kennelijk ongegrond en deels van onvoldoende gewicht

Uitspraak

 

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennis genomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam van 1 oktober 2014 met kenmerk R 2014/81 edl, door de raad ontvangen op 2 oktober 2014, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

 

 

1 FEITEN

1.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

1.2 Verweerder heeft klager bijgestaan in verschillende procedures tegen zijn voormalig franchisegever S.

1.3 Klager was franchisenemer van verschillende winkels van S. Daarnaast had klager een eigen webwinkel, waarin kleding van merk S. werd verkocht.

1.4 Meer specifiek zijn er naast een bodemprocedure tussen S. en klager twee kort geding procedures gevoerd.

1.5 Naar aanleiding van de uitkomst van de bodemprocedure in eerste aanleg heeft S. een schadestaatprocedure jegens klager geëntameerd. In zowel de bodem- als de schadestaatprocedure loopt momenteel hoger beroep.

1.6 Voor het voeren van de verschillende procedures had klagers rechtsbijstandsverzekeraar aan klager een budget toegekend van viermaal een bedrag van € 30.000,--.

1.7 In de eerste helft van 2013 is dit budget overschreden.

1.8 Verweerder is wel werkzaamheden in de verschillende procedures blijven verrichten, zodat per juli 2013 inmiddels een bedrag van ruim € 23.000,-- aan declaraties open stond.

1.9 Bij e-mails van 4 en 8 juli 2013 heeft klager bemiddeling van de deken verzocht.

1.10 Op 6 september 2013 heeft klager een klacht tegen verweerder bij de deken ingediend.

 

2 KLACHT

De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

a) klager verkeerd heeft geadviseerd, door aan te geven dat hij de domeinnaam S.nl aan S. diende over te dragen, alsmede dat geschikt moest worden met S.;

b) stukken niet bij de rechtbank heeft ingediend;

c) termijnen heeft laten verlopen, waardoor klagers zaken extra vertraging hebben opgelopen;

d) in de schadestaatprocedure de eis verkeerd heeft geformuleerd, als gevolg waarvan de rechter de kostenveroordeling niet uitvoerbaar bij voorraad heeft verklaard;

e) geen provisionele vordering heeft ingediend;

f) zijn uren niet inzichtelijk heeft gemaakt en klager heeft verteld dat nog budget bestond voor het verrichten van werkzaamheden, terwijl dit budget op dat moment reeds ruim was overschreden;

g) “te laat is begonnen’ aan de memorie van grieven, zodat de zaak vier maanden heeft stilgelegen.

Tevens verzoekt klager om een schadevergoeding van verweerder, althans de betaling van een voorschot op de nog vast te stellen schade.

 

3 BEOORDELING

3.1 Voorop dient te staan dat een advocaat voor het – in overleg met zijn cliënt – te voeren beleid een ruime vrijheid toekomt en dat in het algemeen een tuchtrechtelijke maatregel eerst geïndiceerd kan zijn indien de advocaat bij de behandeling van de zaak kennelijk onjuist optreedt en adviseert en de belangen van de cliënt daardoor worden geschaad of kunnen worden geschaad. Voorop dient te staan dat de tuchtrechter gezien het bepaalde in artikel 46 Advocatenwet mede tot taak heeft de kwaliteit van de dienstverlening aan een cliënt te beoordelen indien deze daar over klaagt. Wel zal de tuchtechter rekening hebben te houden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes – zoals over procesrisico en kostenrisico – waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en de keuzes waar hij voor kan komen te staan, zijn niet onbeperkt, maar worden begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt.

3.2 Tot die professionele standaard behoort het inschatten van de slagingskans van een aanhangig te maken procedure en de cliënt daarover te informeren. De cliënt dient door de advocaat gewezen te worden wat in zijn zaak de proceskansen zijn en het kostenrisico is. Voorts dienen processtukken te voldoen aan de redelijkerwijs daar aan te stellen eisen.

Ten aanzien van klachtonderdeel a

3.3 Klager verwijt verweerder dat hij hem verkeerd heeft geadviseerd. Dit zou enerzijds zien op het adviseren te schikken met de wederpartij en anderzijds op het adviseren dat het indienen van bepaalde stukken niet noodzakelijk zou zijn. Verweerder heeft gemotiveerd betwist klager verkeerd te hebben geadviseerd dan wel tegen de wens van klager in bepaalde stukken niet heeft ingediend. Klager heeft zijn verwijten niet nader onderbouwd, zodat deze niet als juist kunnen worden vastgesteld. Ten aanzien van het verwijt dat verweerder klager geadviseerd heeft te bezien of een schikking mogelijk zou zijn, zij opgemerkt dat een advocaat op basis van gedragsregel 3 voor ogen dient te houden dat een oplossing in der minne in beginsel de voorkeur verdient boven het voeren dan wel laten voortduren van een procedure.

Ten aanzien van de klachtonderdelen b en c

3.4 Deze verwijten kunnen op basis van de stukken niet worden vastgesteld nu de raad niet beschikt over het volledige dossier. Verweerder heeft de verwijten gemotiveerd weersproken. Een diepgaand onderzoek naar de feiten past ook niet binnen de klachtprocedure. Het lag op de weg van klager deze verwijten nader te onderbouwen en aan te tonen.

Ten aanzien van klachtonderdeel d

3.5 Klager verwijt verweerder dat hij ten onrechte niet heeft verzocht om de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van de verzochte kostenveroordeling in de schadestaatprocedure. Verweerder heeft gesteld dat hierom bewust niet is verzocht in verband met het hoger beroep. Verweerder heeft overigens wel gesteld dat het achteraf bezien, beter was geweest als dit wel was gebeurd, maar dat klager niet is benadeeld, nu de kostenveroordeling op basis van klagers polisvoorwaarden ten gunste van de rechtsbijstandsverzekeraar zou zijn gekomen. Daarmee had klager wel meer ruimte gekregen in het door ARAG aan klagers zaken gebonden budget, maar gezien de overschrijding van ruim € 23.000,00 had dit voor klager geen daadwerkelijke oplossing geboden. Dit klachtonderdeel is dan ook van onvoldoende gewicht.

Ten aanzien van klachtonderdeel e

3.6 Verweerder heeft gemotiveerd gesteld dat hij klager negatief heeft geadviseerd over het instellen van een provisionele vordering en dat hij daar na overleg met klager ook toe heeft besloten. Op basis van de stukken kan ook niet worden vastgesteld dat verweerder een verzoek van klager heeft genegeerd. De stukken bieden onvoldoende grondslag om tot vaststelling van dit verwijt te komen.

Ten aanzien van klachtonderdeel f

3.7 Klager verwijt verweerder dat hij zijn uren niet inzichtelijk heeft gemaakt en aan klager heeft aangegeven dat nog budget resteerde, terwijl dat niet het geval was. Verweerder heeft echter gesteld dat klager telkens ook de declaraties heeft ontvangen, zodat hij hiervan op de hoogte was. Overigens heeft verweerder gesteld dat de onduidelijkheid omtrent de declaraties niet aan hem te wijten is. Deze zijn grotendeels ontstaan door de discussie tussen de rechtsbijstandsverzekeraar en klager zelf met betrekking tot de verrekening van de BTW. Verweerder werd hierin niet of niet altijd betrokken. Gezien het feit dat het overschrijden van het budget echter voornamelijk een gevolg lijkt te zijn van de discussie tussen de rechtsbijstandsverzekeraar en klager en het feit dat verweerder, als gevolg hiervan dacht dat op dat moment nog een budget van ongeveer € 7.000,-- resteerde, heeft hij gelet op deze omstandigheden niet klachtwaardig gehandeld door klager niet te wijzen op het bereiken van het maximum budget.

Ten aanzien van klachtonderdeel g

3.8 Verweerder heeft dit klachtonderdeel gemotiveerd betwist. In het dossier bevinden zich geen stukken waaruit het bewijs van klagers stellingen blijkt. Er zijn dan ook onvoldoende feitelijke gegevens om de gestelde gedraging van verweerder als klachtwaardig aan te merken.

3.9 Voor zover klager meent dat hij door het handelen/nalaten van verweerder schade heeft geleden, dient klager zich te wenden tot de civiele rechter nu de tuchtrechter niet bevoegd is om over een dergelijke vordering een oordeel te geven.

3.10 Gelet op het voorgaande dienen de klachtonderdelen a, b, c, e tot en met g   kennelijk ongegrond en klachtonderdeel d als van onvoldoende gewicht te worden verklaard.

 

BESLISSING

Wijst de klachtonderdelen a, b, c, e tot en met g als kennelijk ongegrond en klachtonderdeel d als van onvoldoende gewicht af.

 

Aldus gewezen door jhr. mr. A.W. Beelaerts van Blokland, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. M. Boender-Radder als griffier op 28 oktober 2014.

griffier  voorzitter

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Deze beslissing is in afschrift op 29 oktober 2014 per aangetekende post verzonden aan:

- klager

en per gewone post aan:

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam.       

Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kunnen  klager en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam binnen veertien dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort Den Haag, Postbus 85850, 2508 CN Den Haag (fax: 070-3501024). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 14 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de veertiende dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de raad van discipline. Verlenging van de termijn van 14 dagen is niet mogelijk.