Rechtspraak
Uitspraakdatum
14-02-2014
ECLI
ECLI:NL:TADRAMS:2014:49
Zaaknummer
14-004A
Inhoudsindicatie
Voorzittersbeslissing. Klacht tegen deken kennelijk ongegrond. Grote vrijheid deken bij inrichting onderzoek.
Uitspraak
Beslissing van 14 februari 2014
in de zaak 14-004A
naar aanleiding van de klacht van:
de heer
klager
tegen:
de Deken van de Orde van Advocaten
in het arrondissement
mr.
verweerder
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam van 14 januari 2014 met kenmerk 4013-1023, door de raad ontvangen op 16 januari 2014, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.
1 FEITEN
1.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.
1.2 Klager werd in een aansprakelijkheidskwestie bijgestaan door een advocaat, mr. X, in het arrondissement Noord-Holland. Wegens een vertrouwensbreuk heeft deze advocaat zich teruggetrokken.
1.3 Bij brief van 13 januari 2013 heeft klager zich tot verweerder gewend en een klacht ingediend tegen mr. X. Mr. X heeft bij brief van 4 maart 2013 op deze klacht gereageerd.
1.4 Ondanks het verzoek van de deken om niet meer te reageren heeft klager bij brief van 13 mei 2013 (gericht aan het hof van discipline, maar doorgezonden aan verweerder) zijn klacht tegen mr. X uitgebreid met zeven klachtonderdelen. Verweerder heeft deze brief doorgezonden naar mr. X en om een reactie gevraagd, welke zij op 11 juni 2013 heeft gegeven.
1.5 Bij brief van 19 juli 2013 heeft verweerder zijn dekenstandpunt aan partijen kenbaar gemaakt. Op verzoek van klager is het dossier op 21 augustus 2013 doorgezonden aan de raad.
1.6 Bij brief van 25 augustus 2013 heeft klager de onderhavige klacht tegen verweerder ingediend.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat verweerder:
a) onvoldoende hoor en wederhoor heeft toegepast in het klachtenonderzoek;
b) bij het klachtenonderzoek van onjuiste feiten is uitgegaan, waaronder de echtheid van de brief van 19 juli 2008 van de advocaat en de onvolledigheid van de dagvaardingen;
c) zijn dekenadvies niet inhoudelijk heeft onderbouwd.
3 BEOORDELING
3.1 De klachtonderdelen lenen zich voor gezamenlijke beoordeling.
3.2 Bij de beoordeling neemt de voorzitter tot uitgangspunt dat het in artikel 46 en volgende van de Advocatenwet geregelde tuchtrecht betrekking heeft op het handelen en nalaten van advocaten als zodanig en beoogt een behoorlijke beroepsuitoefening te waarborgen. Maar ook wanneer een advocaat optreedt in een andere hoedanigheid dan die van advocaat, blijft voor hem het advocatentuchtrecht gelden. Indien hij zich bij de vervulling van die andere functie zodanig gedraagt dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad, zal in het algemeen sprake zijn van handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt waarvan hem een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Dit betekent dat, aangezien de klachten uitsluitend betrekking hebben op gedragingen van verweerder in zijn hoedanigheid van deken, de toetsing daarvan aan de hand van voormeld criterium dient te geschieden.
3.3 De voorzitter verwijst in dit verband in het bijzonder naar het bepaalde in artikel 46 c lid 2, artikel. 46 d lid 1, 3 en 4 waarin wordt aangegeven wat ten aanzien van klachtbehandeling van een deken wordt verlangd. Naar de kern samengevat vragen deze bepalingen van de deken: a. het instellen van een onderzoek; b. het steeds trachten de klachten in der minne te schikken en c. indien geen schikking wordt bereikt de klacht schriftelijk ter kennis van de raad te brengen. Indien de deken van oordeel is dat de klacht kennelijk ongegrond is of van onvoldoende gewicht deelt hij dit aan partijen en aan de raad mee. Hoe het onder a. bedoelde onderzoek dient plaats te vinden is niet wettelijk geregeld, hetgeen betekent dat de deken een grote vrijheid toekomt in de inrichting van dat onderzoek en bij het bepalen van de reikwijdte ervan. De voorzitter verwijst voorts naar de leidraad dekenale klachtbehandeling zoals deze recent door het dekenberaad is vastgesteld. Deze leidraad gaat er- voor zover hier van belang -van uit dat de deken na ontvangst van een verweerschrift partijen kan uitnodigen voor een schikkingsgesprek dan wel de stukkenwisseling als beëindigd aanmerkt dan wel partijen de gelegenheid geeft tot nadere stukkenwisseling.3.4 Klager verwijt verweerder - kort samengevat - zijn onderzoekstaak niet goed te hebben uitgevoerd. Gelet op de hiervoor bedoelde grote vrijheid die de deken toekomt in de inrichting van zijn onderzoek, kunnen de klachtonderdelen niet slagen. Verweerder heeft zich bij zijn onderzoek gehouden aan de hiervoor genoemde leidraad, zij het dat verweerder naar het oordeel van de voorzitter iets duidelijker had kunnen communiceren dat hij zich na één ronde reeds voldoende voorgelicht achtte. Die omstandigheid is evenwel onvoldoende om te concluderen dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Verweerder heeft voorts terecht gesteld dat de raad van discipline niet is gebonden aan de zienswijze van de deken. Ook overigens is klager niet in zijn belangen geschaad, nu repliek en dupliek toch hebben plaatsgevonden. Verder is van onvoldoende onderbouwing van het dekenadvies niet gebleken noch dat de deken is uitgegaan van feiten en omstandigheden die onjuist zouden zijn.
3.5 De klachtonderdelen zijn mitsdien kennelijk ongegrond.
BESLISSING
De voorzitter verklaart de klacht in al zijn onderdelen kennelijk ongegrond.
Aldus gewezen door mr. J. Blokland, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. L.H. Rammeloo als griffier op 14 februari 2014.
griffier voorzitter
Deze beslissing is in afschrift op 14 februari 2014 per aangetekende post verzonden aan:
- klager
en per gewone post aan:
- klager
- verweerder
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam.
Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kunnen klager en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam binnen veertien dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam, Postbus 75265, 1070 AG Amsterdam (fax: 020-7954275). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 14 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de veertiende dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de raad van discipline. Verlenging van de termijn van 14 dagen is niet mogelijk.