Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

06-10-2014

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2014:260

Zaaknummer

14-257NH

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht tegen advocaat wederpartij kennelijk niet-ontvankelijk wegens tijdsverloop tussen gewraakte gedraging en moment van indienen van de klacht.

Uitspraak

Beslissing van 6 oktober 2014

in de zaak 14-257NH

naar aanleiding van de klacht van:

de heer

klager

tegen:

mr.

advocaat te   

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland van 12 september 2014 met kenmerk rm/md/14-027, door de raad ontvangen op 15 september 2014, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1 FEITEN

1.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

1.2 Klager heeft een geschil met zijn ex-werkgever(s), (hierna: X, Y en Z), in verband waarmee diverse procedures zijn gevoerd. De ex-werkgevers behoren tot hetzelfde concern. Verweerder treedt op als advocaat van de

ex-werkgever(s). In een van deze procedures heeft verweerder bij conclusie van antwoord van 8 april 2010 als productie een (kopie van een) aangetekende brief van X van 28 maart 2002 in het geding gebracht. In bedoelde brief heeft X de arbeidsovereenkomst met klager namens Y opgezegd. Klager betwist de echtheid van deze brief.

1.3 Verweerder heeft in de conclusie van antwoord namens zijn cliënten het standpunt ingenomen dat tussen klager en Y een arbeidsovereenkomst heeft bestaan.

1.4 Bij vonnis van 7 oktober 2010 heeft de kantonrechter onder meer het volgende overwogen:

Het gaat in deze zaak kort samengevat kennelijk om twee kwesties. Enerzijds wil [klager] aan de orde stellen dat hij nooit rechtsgeldig in dienst is gekomen bij [Y], maar dat hij altijd in dienst is gebleven van [X], dan wel [Z]. Daaraan koppelt hij een aantal verplichtingen uit hoofde van wanprestatie en/of onrechtmatige daad waaraan [X c.s.] niet hebben voldaan, zodat zij schadeplichtig is geworden.

Subsidiair en meer subsidiair is hij van mening dat [X] ook schadeplichtig zijn geworden als hij wel in dienst mocht zijn gekomen van [X]. In elk geval meent hij recht te hebben op uitbetaling van (in de volgens hem toepasselijke CAO geregelde) WAO suppletie-uitkeringen.

Daartegen is door [X c.s.] gemotiveerd verweer gevoerd. Bij dat verweer en in de nadere toelichting daarop bij pleidooi, is met een veelheid van producties onderbouwd dat [klager] wel degelijk rechtsgeldig in dienst is getreden van [X], dat daar niet mis mee was en dat [klager] niet in aanmerking kwam noch komt voor de door hem bedoelde suppletiebetalingen, omdat de desbetreffende CAO niet op [X] van toepassing is en die CAO ook overigens geen grondslag biedt, omdat [klager] pas in de WAO is beland na beëindiging van zijn dienstbetrekking.

1.5 De kantonrechter heeft de vorderingen van klager afgewezen. Het gerechtshof heeft dit vonnis bij arrest van 13 mei 2014 bekrachtigd.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat verweerder:

a) een (kopie van een) aangetekende brief van 28 maart 2002 van de wederpartij in het geding heeft gebracht, terwijl hij wist of redelijkerwijs kon weten, dat de stelling van zijn cliënten, gebaseerd op deze brief, in strijd met de waarheid is;

b) in de procedure als feit heeft geponeerd dat er tussen X en klager een arbeidsovereenkomst heeft bestaan, terwijl hij wist of redelijkerwijs kon weten dat dit feit onjuist is.

3 BEOORDELING

3.1 De voorzitter zal eerst beoordelen of klager in zijn klacht kan worden ontvangen. Verweerder heeft betoogd dat de klacht ziet op reeds in 2010 door hem namens zijn cliënten ingenomen stellingen. Dit betoog vindt steun in de stukken van het klachtdossier. Verweerder heeft de brief van 28 maart 2002 bij conclusie van antwoord van 8 april 2010 in het geding gebracht en heeft blijkens het vonnis van de kantonrechter van 7 oktober 2010 ook reeds in 2010 de stelling gebezigd dat tussen X en klager een arbeidsovereenkomst heeft bestaan.

3.2 Voor de beoordeling of een klacht na een lang tijdsverloop nog kan worden ontvangen, moeten twee belangen tegen elkaar worden afgewogen: enerzijds het ten gunste van klager wegende maatschappelijke belang dat het optreden van de advocaat door de tuchtrechter getoetst kan worden, anderzijds het belang dat een advocaat heeft bij toepassing van het beginsel van rechtszekerheid. Of het tijdsverloop onredelijk lang is, bepaalt de tuchtrechter aan de hand van de omstandigheden van het geval. Er geldt (nog) geen vaste wettelijke vervaltermijn, maar in het algemeen wordt in de jurisprudentie – en in de nieuwe Advocatenwet die waarschijnlijk met ingang van 1 januari 2015 in werking zal treden – een termijn van drie jaar aangehouden.

3.3 Toen klager de onderhavige klacht indiende, waren ruim drie jaren gepasseerd sinds verweerder de gewraakte brief voor het eerst in het geding bracht. Hetzelfde geldt voor het namens zijn cliënten voor het eerst innemen van de stelling ten aanzien van het bestaan van een arbeidsovereenkomst met X. Voor dit tijdsverloop zijn de voorzitter geen redenen gebleken die zo zwaarwegend zijn dat zij gaan boven eerdergenoemd belang van verweerder bij rechtszekerheid. Het feit dat verweerder in de procedure in hoger beroep zich opnieuw heeft beroepen op de gewraakte brief en eerdergenoemde stelling heeft ingenomen, levert geen verschoonbaarheid op voor het te laat indienen van de klacht.

3.4 Dit alles in aanmerking nemende acht de voorzitter de termijn waarbinnen de klacht is ingediend onredelijk lang, reden waarom klager daarin kennelijk niet-ontvankelijk zal worden verklaard.

BESLISSING

De voorzitter verklaart klager in de klacht, met toepassing van artikel 46g Advocatenwet, kennelijk niet-ontvankelijk.

Aldus gewezen door mr. D.H. Steenmetser-Bakker, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. L.H. Rammeloo als griffier op 6 oktober 2014.

griffier  voorzitter

 

Deze beslissing is in afschrift op 6 oktober 2014 per aangetekende post verzonden aan:

- klager 

en per gewone post aan:

- klager

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland.

Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kunnen klager en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland binnen veertien dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam, Postbus 75265, 1070 AG Amsterdam (fax: 020-7954275). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 14 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de veertiende dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de raad van discipline. Verlenging van de termijn van 14 dagen is niet mogelijk.