Rechtspraak
Uitspraakdatum
11-03-2014
ECLI
ECLI:NL:TADRAMS:2014:68
Zaaknummer
13-294A
Inhoudsindicatie
Klacht over voormalige eigen advocaat. Verweerder zou klager op allerlei punten verkeerd hebben voorgelicht, contante betalingen in ontvangst hebben genomen zonder kwitanties te verstrekken, geen opdrachtbevestiging hebben verstrekt en in algemene zin slecht met klager hebben gecommuniceerd. Klacht op alle punten ongegrond, behalve ten aanzien van het niet verstrekken van een opdrachtbevestiging. Klacht alleen op dat punt gegrond. Waarschuwing.
Uitspraak
Beslissing van 11 maart 2014
in de zaak 13-294A
naar aanleiding van de klacht van:
de heer
gemachtigde: mr.
klager
tegen:
mr.
voormalig advocaat te Amsterdam
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij brief aan de raad van 24 september 2013 met kenmerk 4013-0495, door de raad ontvangen op 26 september 2013, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 21 januari 2014 waar geen partijen of gemachtigden zijn verschenen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.3 De raad heeft kennis genomen van de in paragraaf 1.1 bedoelde brief van de deken aan de raad en van de stukken genummerd 1 t/m 16 met bijlagen, zoals vermeld in de bij die brief gevoegd inventarislijst.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.
2.2 Klager heeft zich tot verweerder gewend met het verzoek of verweerder een strafvorderlijk in beslag genomen bedrag ad € 124.250,00 voor klager zou kunnen terugkrijgen. Aan klager is een betalingsbewijs verstrekt voor een door hem voldane contante betaling.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:
a) toezeggingen heeft gedaan die hij als advocaat niet heeft waargemaakt;
b) contante betalingen heeft ontvangen waarvoor nimmer een betalingsbewijs is verstrekt en ook geen opdrachtbevestiging is gestuurd;
c) aan klager niet heeft duidelijk gemaakt welke zijn werkzaamheden zijn en wat voor deze werkzaamheden de wettelijke grondslag is;
d) zichzelf als behandelend advocaat heeft gepresenteerd terwijl hij het werk stelselmatig aan andere personen heeft overgelaten;
e) aan klager het beeld heeft voorgehouden dat teruggave van het bedrag ad € 124.250,00 mogelijk zou zijn, terwijl de wettelijke cassatietermijn reeds verlopen was;
f) niet of slecht met klager heeft gecommuniceerd en beweert dat poststukken zijn verzonden, die kennelijk niet zijn verstuurd;
g) betaling van een groot bedrag van ten minste nogmaals € 10.000 heeft verlangd terwijl duidelijk was dat de termijn voor cassatie verlopen was; en
h) in algemene zin het ambt en/of het vertrouwen als advocaat in vergaande vorm heeft geschaad en heeft veronachtzaamd.
4 BEOORDELING
4.1 De raad stelt voorop dat de klachtonderdelen behandeling behoeven ook al is verweerder inmiddels bij beslissing van 30 oktober 2012 door de raad geschrapt als advocaat, welke beslissing op 22 april 2013 door het Hof van Discipline is bekrachtigd. De klachten betreffen immers het handelen van verweerder als advocaat.
4.2 Ten aanzien van klachtonderdeel a) geldt dat uit het klachtdossier niet is op te maken welke toezeggingen verweerder precies aan klager heeft gedaan en dus ook niet of toezeggingen door verweerder niet zijn waargemaakt. Klachtonderdeel a) moet daarom ongegrond worden verklaard.
4.3 Voor zover klachtonderdeel b) betrekking heeft op contante betalingen leent het zich voor gezamenlijke behandeling met klachtonderdeel g). De raad heeft kunnen vaststellen dat er contante betaling heeft plaatsgevonden. Verweerder heeft te dien aanzien een stuk overgelegd dat volgens hem is te kwalificeren als betalingsbewijs ter zake van een contante betaling ad € 5.000 d.d. 18 juni 2010 (klachtdossier p. 31). Of er meer betalingen hebben plaatsgevonden, zoals klager stelt, heeft de raad niet kunnen vaststellen. In zoverre zijn klachtonderdeel b) en klachtonderdeel g) ongegrond.
4.4 Voor zover klachtonderdeel b) betrekking heeft op het verstrekken van een opdrachtbevestiging geldt echter het volgende. Een advocaat dient belang-rijke afspraken schriftelijk vast te leggen. Indien de advocaat dit verzuimt, komt het bewijsrisico daaromtrent op hem te rusten. Dat verweerder aan klager een opdrachtbevestiging heeft gestuurd, waarin hij de aan hem verschafte opdracht bevestigt en zijn analyse van de sterke en zwakke punten van de zaak van klager gaf, is niet komen vast te staan. Een redelijk handelend en redelijk bekwaam advocaat had in een zaak als deze een dergelijke analyse gemaakt en met zijn cliënt besproken. Daarna had hij één en ander schriftelijk of per e-mail aan zijn cliënt bevestigd. Nu verweerder dit niet heeft gedaan, is niet komen vast staan dat hij klager voldoende over de goede en kwade kansen heeft voorgelicht, respectievelijk geadviseerd. In zoverre is klachtonderdeel b) dan ook gegrond.
4.5 Ten aanzien van klachtonderdeel c) geldt het volgende. Vast is komen te staan dat klager aan verweerder heeft betaald en dat verweerder een urenspecificatie aan klager heeft verstrekt. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt niet in te zien dat klager met behulp van de urenspecificatie niet kan nagaan welke werkzaamheden zijn verricht. Het moet ervoor worden gehouden dat de, vooruit betaalde, werkzaamheden zijn geschied op basis van een door klager aan verweerder verstrekte opdracht. Klachtonderdeel c) is dan ook ongegrond.
4.6 Ten aanzien van klachtonderdeel d) geldt het volgende. Uit verweerders brief d.d. 3 oktober 2011 (klachtdossier p. 13) blijkt dat hij kenbaar gemaakt heeft dat hij klagers zaak gezamenlijk met zijn kantoorgenoot mw. X behandelde. De juistheid van klagers stelling dat verweerder (louter) zichzelf als behandelend advocaat heeft gepresenteerd, is dan ook niet komen vast te staan. Ook klachtonderdeel d) is ongegrond.
4.7 Met klachtonderdeel e) wordt verweerder verweten dat hij aan klager heeft voorgehouden dat teruggave van het in beslag genomen bedrag tot de mogelijkheden zou behoren. Uit het klachtdossier is echter niet op te maken dat verweerder dat aan klager zou hebben voorgehouden. Klachtonderdeel e) moet daarom ongegrond worden verklaard.
4.8 Op basis van het klachtdossier kan evenmin worden vastgesteld of verweerder onvoldoende met klager heeft gecorrespondeerd en of bepaalde post¬stukken al dan niet door klager zijn ontvangen. Klachtonderdeel f) is derhalve ook ongegrond.
4.9 Ten aanzien van klachtonderdeel h) geldt ten slotte het volgende. In het voorgaande is bij de individuele klachtonderdelen beoordeeld in hoeverre zij gegrond zijn. Eén en ander rechtvaardigt echter niet zonder meer de conclusie dat verweerder ook anderszins in algemene zin het ambt en/of het vertrouwen als advocaat in vergaande vorm heeft geschaad en heeft veronachtzaamd. Klachtonderdeel h) is dan ook ongegrond.
5 MAATREGEL
5.1 Onder deze omstandigheden acht de raad de maatregel van enkele waar-schuwing passend en geboden.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart de klachtonderdelen a., b., voor zover het onderdeel betrekking heeft op contante betaling, alsmede de klachtonderdelen c. tot en met h. ongegrond;
- verklaart klachtonderdeel b., voor zover het betrekking heeft op het verstrekken van een opdrachtbevestiging, gegrond;
- legt aan verweerder op de maatregel van enkele waarschuwing.
Aldus gewezen door mr. Q.R.M. Falger, voorzitter, mrs. E.C. Gelok, J.M. van der Laar, H.B. de Regt, B.J. Sol, leden, bijgestaan door mr. M.J.E. van den Bergh als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 11 maart 2014.
griffier voorzitter
Deze beslissing is in afschrift op 11 maart 2014 per aangetekende brief verzonden aan:
- klager
- verweerder
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.
Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld voor wat betreft de gegrond verklaarde onderdelen door:
- verweerder
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten
en voor wat betreft de ongegrond verklaarde onderdelen door:
- klager
- verweerder
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.
Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.
De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.
Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:
a. Per post (NIEUW ADRES!)
Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:
Postbus 9679, 4801 LT Breda
b. Bezorging (NIEUW ADRES!)
De griffie is gevestigd aan het adres Thorbeckeplein 8, 4812 LS Breda .
Indien u bij de griffie van het Hof van Discipline een stuk wenst af te geven en daarvoor een ontvangstbewijs wenst te ontvangen, dient u tijdig contact op te nemen teneinde er zeker van te zijn dat het stuk onder verkrijging van de ontvangstbevestiging kan worden afgegeven.
c. Per fax
Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.
Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof
076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl
Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl