Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

24-07-2014

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2014:197

Zaaknummer

14-163NH

Inhoudsindicatie

Klacht tegen eigen advocaat over kwaliteit dienstverlening in familiezaak. Kennelijk ongegrond.

Inhoudsindicatie

 

Uitspraak

Beslissing van 24 juli 2014

in de zaak 14-163NH

naar aanleiding van de klacht van:

De heer

klager,

tegen:

Mevrouw mr.

advocaat te

verweerster

De voorzitter van de raad van discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland van 23 juni 2014, met kenmerk 13-400, door de raad ontvangen op 26 juni 2014, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1 FEITEN

1.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

1.2 Klager en zijn ex-partner (hierna ook: de moeder) hebben in het kader van de ontbinding van hun geregistreerd partnerschap met betrekking tot hun dochter, geboren 4 mei 2005, op 28 maart 2010 een (gewijzigd) ouderschapsplan getekend. Bij beschikking van 6 mei 2010 heeft de rechtbank Amsterdam de ontbinding uitgesproken van het geregistreerd partnerschap, onder vaststelling van een convenant en het ouderschapsplan.

1.3 In het ouderschapsplan is bepaald dat de dochter haar hoofdverblijfplaats heeft bij de moeder en dat de dochter eens per 2 weken een weekend van vrijdagmiddag tot maandagmorgen bij klager verblijft en dat er voorts contact is tussen vader en dochter wanneer vader dat wenst. Feitelijk bracht de dochter een weekend per twee weken en de dinsdagavond bij klager door. Beide partijen woonden, op verschillende adressen, in Amstelveen.

1.4 In het ouderschapsplan is verder onder meer bepaald:

“Bij een voorgenomen verhuizing van (één van) de ouders uit de gemeente Amstelveen, doch binnen Nederland, zullen de ouders vooraf met elkaar in overleg treden teneinde het ouderschapsplan te herzien en daarin de nodige aanpassingen aan te brengen;

(…)

Als Sara bij de ene ouder is, zal deze ouder telefonisch en emailcontact met de andere ouder, mits dit geschiedt op een voor alle betrokkenen aanvaardbare wijze, niet in de weg staan.”

1.5 Zowel klager als zijn ex-partner heeft een nieuwe levenspartner.

1.6 In maart 2013 heeft de moeder klager medegedeeld dat zij met hun dochter wilde verhuizen naar Wassenaar, teneinde te gaan samenwonen met haar nieuwe partner en zijn kinderen. Klager was het daarmee niet eens en heeft zich voor rechtsbijstand tot verweerster gewend.

1.7 Op 17 juni 2013 heeft op het kantoor van verweerster een eerste gesprek tussen klager en verweerster plaatsgevonden, waarna verweerster de opdracht – het voeren van verweer tegen de door moeder voorgenomen verhuizing met de dochter - bij brief van 18 juni 2013 aan klager heeft bevestigd.

1.8 Deze brief bevat onder meer de passages:

“Ik bevestig u dat u mij uitdrukkelijk verzocht nog geen actie te ondernemen. Alhoewel wij in eerste instantie afspraken dat ik uw ex-partner zou meedelen dat u geen toestemming voor de verhuizing van [dochter] geeft, heeft u mij ’s middags telefonisch laten weten toch niet te wensen dat ik de desbetreffende brief schrijf. Ik adviseer u nogmaals met klem mij een (korte) brief te laten schrijven, waarin staat dat u uw toestemming weigert en dat, wanneer zij haar plannen wenst door te zetten, zij de vervangende toestemming van de rechtbank zal moeten vragen.

(….)

Ik bevestig u hierbij dat ik heb meegedeeld dat de kans reëel aanwezig is dat uw ex-partner toestemming verkrijgt om met [dochter] naar Wassenaar te verhuizen.”

1.9 Daarop heeft klager gereageerd bij mail van 18 juni 2013, waarin hij uitlegt dat hij een brief van verweerster aan zijn ex-partner niet nodig vindt, omdat hij haar al per mail heeft gezegd geen toestemming te geven voor de verhuizing. Verder schrijft hij dat zo’n brief geld kost en dat hij helaas op het geld moet letten om niet in financiële problemen te komen. Ook schrijft klager dat hij om de bekende redenen geen toestemming geeft voor de verhuizing van zijn dochter en dat hij, mocht de rechter vervangende toestemming geven, wil dat zijn dochter bij hem komt wonen.  Als zijn ex hem een auto aanbiedt (om het vervoer van/naar Wassenaar te faciliteren), dan kan hij dat niet accepteren, zo schrijft hij. Klager wenst geen aanbod van zijn ex-partner te accepteren, hij wil er alles aan doen om de verhuizing te voorkomen en daarbij heeft hij de hulp van verweerster nodig, zo besluit klager.

1.10 Bij brief van 20 juni 2013 heeft verweerster aan klager bevestigd dat zij hem op 19 juni telefonisch uitdrukkelijk heeft geadviseerd om, “meer subsidiair” (als de rechtbank zijn verzoek om hoofdverblijf bij hem te bepalen zou afwijzen), te vragen om te bepalen dat zijn ex-partner hun dochter moet brengen en halen, maar dat hij dit advies niet wenst op te volgen. Verweerster bevestigt voorts klagers wens om nu de stappen van de wederpartij af te wachten.

1.11 Klager heeft op 20 juni 2013 een mail van dezelfde datum van de advocaat van de wederpartij, mr. W, doorgemaild aan verweerster en haar om een realistisch advies gevraagd. In zijn mail stelde mr. W dat hij namens zijn cliënte nog een poging doet om een procedure te voorkomen en wel middels een voorstel dat op hoofdlijnen luidt:

- moeder verhuist uiterlijk met ingang van het nieuwe schooljaar met dochter naar Wassenaar;

- de omgangstijden blijven gehandhaafd, waarbij moeder brengt en vader terugbrengt;

- moeder koopt voor vader een auto voor ongeveer € 8000 en betaalt hem maandelijks € 100 benzinekosten.

Bij het voorstel voegde mr. W een verzoekschrift tot het verkrijgen van vervangende toestemming, dat hij die dag bij de rechtbank had ingediend.

1.12 Na uitvoerig mondeling en schriftelijk overleg tussen verweerster en klager en tussen verweerster en mr. W, zijn klager en zijn ex-partner het eens geworden over een minnelijke regeling. Klager heeft op 7 augustus 2013 aan verweerster laten weten in te stemmen met de al door de wederpartij getekende versie van de vaststellingsovereenkomst.  Daarna heeft verweerster de door klager getekende versie op 8 augustus 2013 aan mr. W gezonden.

1.13 De inhoud van de vaststellingsovereenkomst komt overeen met het onder 1.11 weergegeven voorstel, met dien verstande dat de dochter voortaan naast het tweewekelijkse weekend elke vrijdagavond en -nacht bij klager zal doorbrengen, dat de moeder de dochter bij vader ophaalt totdat vader een auto heeft gekocht en dat de “benzinebijdrage” is bepaald op € 150 per maand.

1.14 Eind augustus 2013 heeft de ex-partner het verzoekschrift ingetrokken.

1.15 Bij mail van 5 september 2013 heeft klager aan verweerster bericht dat hij de € 8000 voor de auto nog niet van zijn ex-partner had ontvangen en heeft hij zich erover beklaagd dat verweerster niet heeft gezorgd dat in de vaststellingsovereenkomst een betalingstermijn is opgenomen. Klager meent dat hij alles heeft verloren, nu hij èn zijn dochter niet meer in de buurt heeft èn geen geld om een auto te kopen, en dat hij voor niets € 1700 aan verweerster heeft betaald.

1.16 Verweerster heeft daarop dezelfde dag telefonisch en per mail aan klager uitgelegd, dat zij het opnemen van een betalingstermijn niet aan de orde heeft gesteld, omdat klager haar telkens zei geen auto nodig te hebben en geen auto te wensen en eigenlijk liever niet voor het halen en brengen te zorgen. Verweerster en klager hebben vervolgens afgesproken dat verweerster mr. W een betalingsherinnering stuurt.

1.17 Op 6 oktober heeft klager aan verweerster gemaild dat hij zijn opdracht aan het kantoor van verweerster beëindigt, met het verzoek dit aan de advocaat van de wederpartij door te geven.

1.18 Bij mail van 17 oktober 2013 heeft klager aan verweerster bericht dat zijn ex-partner op diverse punten tekort schiet bij de uitvoering van het ouderschapsplan. Onder meer informeerde moeder hem niet over hoe het met hun dochter ging op de nieuwe school, had hij twee ouderavonden gemist doordat hij geen auto had en moeder weigerde hem te halen en brengen, had klager de € 8000 nog steeds niet ontvangen en mocht hij zijn dochter van moeder niet bellen wanneer zij bij moeder verbleef. Daarnaast is klager van mening dat hij zijn dochter in de nieuwe regeling 26 uren minder per maand ziet dan voorheen, terwijl verweerster toegezegd zou hebben dat het aantal contacturen hetzelfde zou blijven. Klager meent dat verweerster niet voor een goed contract heeft gezorgd en dat zij “waardeloos werk” heeft geleverd.

1.19 Dezelfde dag heeft verweerster per mail klager gewezen op de klachtenregeling van haar kantoor, hem uitgenodigd voor een gesprek op haar kantoor over de klachten en bevestigd dat zij klagers dossier heeft gesloten. Klager heeft de uitnodiging voor het gesprek afgeslagen.

1.20 Bij brief van 25 oktober 2013, met bijlagen, aan de deken heeft klager zich beklaagd over verweerster.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, naar de voorzitter uit de klachtbrief opmaakt en zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij klagers belangen niet goed heeft behartigd, klager heeft gediscrimineerd, tegen hem was en niets heeft gedaan om problemen te voorkomen in de vaststellingsovereenkomst, meer in het bijzonder doordat zij:

a) er door klager op gewezen moest worden wat een auto feitelijk kost en dat er iets in de vaststellingsovereenkomst moest worden opgenomen om fiscale problemen met betrekking tot de betaling van € 8000 te voorkomen;

b)  niets heeft geregeld over telefonisch communiceren door klager met zijn dochter, zodat klager machteloos staat nu hij van zijn ex-partner niet meer met zijn kind mag bellen;

c) haar belofte dat het aantal contacturen van klager met zijn kind hetzelfde zou blijven niet is nagekomen, nu hij zijn dochter in de nieuwe regeling 26 uren minder per maand ziet dan voorheen;

d) niet heeft gezorgd dat er in de vaststellingsovereenkomst een betalingstermijn voor de € 8000 is opgenomen.

3 VERWEER

3.1 Verweerder vindt de verwijten onterecht en heeft zich daartegen gemotiveerd verweerd. Op het verweer zal hierna, waar nodig, worden ingegaan.

4 BEOORDELING

4.1 De verwijten van klager komen er in de kern op neer dat verweerster zijn belangen niet goed heeft behartigd.  De voorzitter oordeelt daarover als volgt.

4.2 Blijkens het dossier heeft verweerster klager uitvoerig uitgelegd dat en waarom zij meende, dat het tegenhouden van de verhuizing van moeder en dochter naar Wassenaar voor de rechter geen kans van slagen had en dat het daarom beter was als klager met zijn ex een regeling zou treffen waarbij de nadelige gevolgen voor hem (en de dochter) zouden worden beperkt. Naar haar oordeel deed de wederpartij redelijke voorstellen voor een dergelijke regeling. Dit advies, de begeleiding en de uitleg die verweerster aan klager heeft gegeven voldoen naar het oordeel van de voorzitter aan de eisen die daaraan gesteld mogen worden.

4.3 Meer in het bijzonder met betrekking tot klachtonderdeel a) overweegt de voorzitter nog als volgt. Het is gebruikelijk dat advocaat en cliënt in samenspraak tot een aanpak van de zaak komen en dat daarbij dus ook suggesties van de cliënt worden betrokken. Dat is hier kennelijk gebeurd. Het heeft ertoe geleid dat in de vaststellingsovereenkomst op voorstel van verweerster de “benzinevergoeding” voor klager verhoogd is van € 100 tot € 150 en dat de betaling van de autobijdrage van € 8000 als natuurlijke verbintenis is aangemerkt. Met verweerster is de voorzitter van oordeel dat de door klagers ex-partner aangeboden tegemoetkomingen in de vervoerskosten van klager in de gegeven omstandigheden redelijk, zo niet ruimhartig, waren. Dat verweerster zich niet verder heeft verdiept in wat een auto feitelijk kost is daarom niet verbazend en in ieder geval niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. Daarbij komt dat klager voortdurend benadrukte dat hij weinig geld had en dat verweerster dus niet te veel tijd aan de zaak mocht besteden. Hoe dit zij, van het door klager gesuggereerde gebrek aan deskundigheid bij verweerster is niet gebleken. De voorzitter zal klachtonderdeel a) kennelijk ongegrond verklaren.

4.4 Ook klachtonderdeel b) is kennelijk ongegrond. Met verweerster is de voorzitter van oordeel dat voor haar geen noodzaak bestond om voor te stellen een belregeling in de vaststellingsovereenkomst op te nemen. De niet gewijzigde onderdelen van het ouderschapsplan met daarin de belregeling, als aangehaald hierboven onder 1.4, bleven immers van toepassing. Dat klager niet gelukkig is met de uitvoering die zijn ex aan deze – gebruikelijke – regeling geeft, kan verweerster niet worden aangerekend. Klager kan overigens desgewenst, al dan niet via de rechter, nakoming op de door hem gewenste wijze van die regeling vorderen.

4.5 Verweerster heeft gemotiveerd ontkend dat zij klager zou hebben beloofd dat het aantal contacturen van klager met zijn kind hetzelfde zou blijven. De voorzitter heeft een dergelijke belofte niet op schrift aangetroffen in het klachtdossier. Verweerster stelt wel te hebben ingezet op het ongeveer gelijk blijven van het aantal contacturen en dat is blijkens de stukken ook gelukt. Het aantal contacturen met vader in artikel 2 van de vaststellingsovereenkomst komt immers in grote lijnen overeen met het aantal contacturen in artikel 3 van het ouderschapsplan. Klagers stelling dat hij zijn dochter in de nieuwe regeling 26 uren minder per maand ziet dan voorheen, is niet onderbouwd en niet aannemelijk geworden. Klachtonderdeel c) is gezien het voorgaande kennelijk ongegrond.

4.6 Ten slotte is de voorzitter van oordeel dat klager verweerster ten onrechte verwijt, dat zij het opnemen van een betalingstermijn voor het bedrag van € 8000 niet aan de orde heeft gesteld. Dit verwijt is reeds daarom ongegrond, omdat moet worden aangenomen dat klager ook zonder een dergelijke bepaling te allen tijde nakoming van de betalingsverplichting kan vorderen (vergelijk artikel 6:38 BW). De voorzitter zal ook klachtonderdeel d) kennelijk ongegrond verklaren.

4.7 Het is uiteraard voor klager erg jammer dat zijn dochter niet meer in de buurt woont en dat zijn ex-partner in zijn ogen de afspraken niet goed nakomt, maar dat betekent niet dat dit aan verweerster kan worden verweten en ook niet dat zij haar werk slecht heeft gedaan. Verweerster heeft naar het oordeel van de voorzitter niet klachtwaardig gehandeld. 

4.8 Op grond van het voorgaande is de voorzitter van oordeel dat de klacht, met toepassing van artikel 46 g Advocatenwet, in alle onderdelen kennelijk ongegrond moet worden verklaard.

BESLISSING

De voorzitter verklaart de klacht in alle onderdelen kennelijk ongegrond.

Aldus gewezen door mr. A.P. Schoonbrood-Wessels, voorzitter, met bijstand van mr. L.H. Rammeloo als griffier op 24 juli 2014.

 

griffier  voorzitter

 

Deze beslissing is in afschrift op 24 juli 2014 per aangetekende post verzonden aan:

- klager 

en per gewone post aan:

- klager

- verweerster

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland.

Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kunnen klager  en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement  Noord-Holland binnen veertien dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam, Postbus 75265, 1070 AG Amsterdam (fax: 020-7954275). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 14 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de veertiende dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de raad van discipline. Verlenging van de termijn van 14 dagen is niet mogelijk.