Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

28-08-2014

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2014:235

Zaaknummer

R. 4596/14.181

Inhoudsindicatie

Bij brief heeft verweerster klager gewezen op het feit dat de termijn verstreken was en dat de kans dus bestond dat klager in zijn vordering niet-ontvankelijk zou worden verklaard. In diezelfde brief heeft verweerster klager gewezen op de slechte kansen van klager in de betreffende procedure. Klager heeft de brief  voor akkoord getekend en verweerster alsnog opdracht gegeven tot het uitbrengen van de dagvaarding. Voor zover verweerster al zou kunnen worden verweten dat zij niet eerder de vordering aanhangig heeft gemaakt, hetgeen op basis van het dossier al niet kan worden vastgesteld, heeft zij in elk geval adequaat, en zoals van een advocaat verwacht mag worden na het maken van een beroepsfout, gehandeld met het doorzenden van de aansprakelijkstelling aan haar verzekeraar. Gelet op deze omstandigheden is niet komen vast te staan dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar jegens klager heeft gehandeld. 

Inhoudsindicatie

Naar aanleiding van de klacht van klager dat verweerder niet bereid is een schadevergoeding te betalen, oordeelt de voorzitter dat de beoordeling van een vordering tot schadevergoeding is voorbehouden aan de civiele rechter en de tuchtrechter daarbij geen taak heeft.

Inhoudsindicatie

 

Inhoudsindicatie

Klachtonderdeel a kennelijk ongegrond en de klachtonderdelen b en c kennelijk niet-ontvankelijk

Uitspraak

 

De plaatsvervangend voorzitter van de Raad van Discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennis genomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden d.d. 18 augustus 2014 met kenmerk K045 2014 bm/cvo, door de Raad ontvangen op 18 augustus 2014, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

 

1 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht kan, gelet op de stukken, van het volgende worden uitgegaan:

1.1 Klager heeft een geschil met de woningcorporatie, van wie hij een woning huurt.

1.2 Bij uitspraak van 23 februari 2012 heeft de geschillencommissie huursector de klacht van klager tegen de woningcorporatie ongegrond verklaard.

1.3 Op 12 september 2012 heeft verweerster zich namens klager gericht tot de huurcommissie.

1.4 Op 18 februari 2013 heeft de huurcommissie uitspraak gedaan, waarbij de vordering van klager is afgewezen.

1.5 Deze uitspraak is op 14 maart 2013 aan klager verzonden.

1.6 Bij brief van 30 maart 2013 heeft verweerster klager geïnformeerd dat zij van mening is dat het in rechte betrekken van de woningcorporatie weinig kans van slagen heeft. Verweerster heeft klager er op gewezen dat het mogelijk is dat hij een andere advocaat benadert, die hem kan voorzien van een second opinion.

1.7 Bij brief van 16 mei 2013 heeft verweerster aan klager bevestigd dat naar aanleiding van zijn aandringen na het verstrijken van de beroepstermijn (10 mei 2013) de procedure toch aanhangig wordt gemaakt bij de rechter. Verweerster heeft de consequenties voor het (te laat) aanhangig maken van de procedure aan klager voorgehouden alsmede herhaald dat de zaak ook overigens weinig kans van slagen heeft. Klager heeft deze brief voor akkoord getekend.

1.8 Op 23 mei 2013 is door verweerster beroep ingesteld tegen de beslissing van 18 februari 2013.

1.9 Op 6 juni 2013 heeft de advocaat van de wederpartij van klager, verweerster erop gewezen dat zij confraternele correspondentie in het geding heeft gebracht. Verweerster heeft hiervoor haar excuses aangeboden.

1.10 Bij vonnis van 9 december 2013 van de rechtbank Den Haag is klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering en is klager veroordeeld in de proceskosten.

1.11 Bij brief van 17 februari 2014 met bijlagen is namens klager een klacht tegen verweerder ingediend.

1.12 Verweerster heeft de door klager gestelde beroepsfout aangemeld bij haar verzekeraar. De verzekeraar heeft bij brief van 13 mei 2014 afwijzend gereageerd op de aansprakelijkheidsstelling van verweerster.

 

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet.

2.2 Meer in het bijzonder verwijt klager verweerster dat zij:

a) een beroepsfout heeft gemaakt door eerst na het verstrijken van de in artikel 7:262 BW gestelde termijn een vordering als bedoeld in dat artikel in te dienen bij de rechtbank Den Haag, Team Kanton, ten gevolge waarvan klager bij vonnis d.d. 9 december 2013 door voormelde rechtbank niet ontvankelijk in zijn vordering is verklaard,

b) niet bereid is aan hem in de hiervoor onder a) bedoelde zaak een schadevergoeding te betalen en

c) in een andere zaak in strijd met gedragsregel 12 confraternele correspondentie in het geding heeft gebracht.

 

3 BEOORDELING

Ten aanzien van klachtonderdeel a

3.1 Een advocaat die bemerkt dat hij tekort is geschoten in de behartiging van de belangen van zijn cliënt, moet zijn cliënt op de hoogte stellen en hem zo nodig adviseren onafhankelijk advies te vragen en maatregelen nemen om de schade te beperken en zijn zaak met bekwame spoed aan zijn beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar melden.

3.2 Verweerster heeft onweersproken gesteld dat zij de zaak na de brief van klager van 20 februari 2014, op 21 februari 2014 bij haar beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar heeft gemeld, die de zaak in behandeling heeft genomen. Nu klager reeds door een opvolgend advocaat werd bijgestaan in de desbetreffende kwestie behoefde verweerster klager ter zake niet verder te adviseren. Voorts heeft verweerster gesteld dat zij bereid is de proceskostenveroordeling voor haar rekening te nemen.

3.3 Uit de stukken volgt ontegenzeggelijk dat verweerster klager meerdere malen mondeling en schriftelijk negatief over de haalbaarheid van de zaak heeft geadviseerd. Bij brief van 30 maart 2013 heeft verweerster klager laten weten dat het zonder nader onderbouwende stukken dagvaarden van de verhuurder in haar ogen weinig kans van slagen had en gewezen op de mogelijkheid van een second opinion. Op 16 mei 2013, na het verstrijken van de in artikel 7:262 BW bedoelde termijn (8 weken na 14 maart 2013, derhalve op 9 mei 2013) heeft klager contact met verweerster opgenomen en heeft hij haar opdracht gegeven tot het instellen van een vordering als in dit artikel bedoeld. Bij brief van 16 mei 2013 heeft verweerster klager gewezen op het feit dat de termijn verstreken was en dat de kans dus bestond dat klager in zijn vordering niet-ontvankelijk zou worden verklaard. In diezelfde brief heeft verweerster klager gewezen op de slechte kansen van klager in de betreffende procedure. Klager heeft de brief van 16 mei 2013 voor akkoord getekend en verweerster alsnog opdracht gegeven tot het uitbrengen van de dagvaarding. Voor zover verweerster al zou kunnen worden verweten dat zij niet eerder de vordering aanhangig heeft gemaakt, hetgeen op basis van het dossier al niet kan worden vastgesteld, heeft zij in elk geval adequaat, en zoals van een advocaat verwacht mag worden na het maken van een beroepsfout, gehandeld met het doorzenden van de aansprakelijkstelling aan haar verzekeraar. Gelet op deze omstandigheden is niet komen vast te staan dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar jegens klager heeft gehandeld.

Ten aanzien van klachtonderdeel b

3.4 De beoordeling van een vordering tot schadevergoeding is voorbehouden aan de civiele rechter. De tuchtrechter heeft daarbij geen taak.

Ten aanzien van klachtonderdeel c

3.5 De Advocatenwet heeft niet een klachtrecht in het leven geroepen voor een ieder doch slechts voor diegene die door het handelen of nalaten van een advocaat in zijn of haar belang getroffen is of kan worden. Niet is gesteld noch is gebleken dat klager in zijn belang is getroffen door het door verweerster overleggen van confraternele correspondentie.

3.6 Gelet op het voorgaande dient de klachtonderdeel a kennelijk ongegrond en klachtonderdelen b en c kennelijk niet-ontvankelijk te worden verklaard.

 

4 BESLISSING

Wijst klachtonderdeel a als kennelijk ongegrond en de klachtonderdelen b en c als kennelijk niet-ontvankelijk af.

 

Aldus gewezen door mr. C.H. van Breevoort-de Bruin, voorzitter, met bijstand van mr. M. Boender-Radder als griffier op 28 augustus 2014.

griffier                                                                         voorzitter

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Deze beslissing is in afschrift op 29 augustus 2014 per aangetekende post verzonden aan:

- klager

- verweerster

- de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kunnen klager en de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden binnen veertien dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Gravenhage, Postbus 85850, 2508 CN Den Haag (faxnummer: 070-350 10 24). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 14 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de veertiende dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de Raad van Discipline. Verlenging van de termijn van 14 dagen is niet moge¬lijk.