Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

14-01-2014

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2014:17

Zaaknummer

12-336H

Inhoudsindicatie

Voortzetting dekenbezwaar betreffende alcoholmisbruik. Bezwaar afgewezen wegens ontbreken belang.

Uitspraak

Beslissing van 14 januari 2014

in de zaak 12-336H

naar aanleiding van het bezwaar in de zin van artikel 46f Advocatenwet

van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement  (per 1 januari 2013 opgegaan in het arrondissement ).

tegen:

mr.

advocaat te

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief aan de raad van 8 november 2012, door de raad ontvangen op 12 november 2012, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Haarlem (per 1 januari 2013 opgegaan in het arrondissement Noord-Holland) zijn bezwaar alsmede een verzoek ex artikel 60b Advocatenwet ter kennis van de raad gebracht.

1.2 Bij tussenbeslissing van 18 december 2012 heeft de raad bepaald dat verweerder op 25 februari 2013 bij de griffie van de raad moest indienen medische verklaringen, althans rapportages van instanties die zich op de verslavingszorg richten, op basis van tenminste wekelijks uitgevoerde controles, waaruit blijkt dat hij gedurende twee maanden vanaf de datum van de tussenbeslissing geen alcohol heeft gebruikt. De raad heeft de beslissing op het verzoek van de deken in de zin van artikel 60b Advocatenwet en de beslissing op het dekenbezwaar in de zin van artikel 46f Advocatenwet in afwachting daarvan aangehouden.

1.3 De mondelinge behandeling van het verzoek en het bezwaar is voortgezet ter zitting van de raad van 24 april 2013 in aanwezigheid van klager en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4 Bij tussenbeslissing van 24 juni 2013 heeft de raad bepaald dat verweerder op 5 augustus 2013 bij de griffie van de raad moest indienen medische verklaringen, althans rapportages van instanties die zich op de verslavingszorg richten, op basis van regelmatig uitgevoerde controles, waaruit blijkt dat hij gedurende vier maanden vanaf de datum van de tussenbeslissing geen alcohol heeft gebruikt. De raad heeft de beslissing op het verzoek van de deken in de zin van artikel 60b Advocatenwet en de beslissing op het dekenbezwaar in de zin van artikel 46f Advocatenwet wederom in afwachting van die stukken aangehouden.

1.5 De mondelinge behandeling van het verzoek en het bezwaar is voortgezet ter zitting van de raad van 13 november 2013 in aanwezigheid van klager en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.6 De raad heeft kennis genomen van de hiervoor genoemde brief aan de raad van 8 november 2012 met de stukken 1 t/m 5 zoals die zijn genoemd op de bij de brief genoemde inventarislijst, alsmede van de namens verweerder op 17 april 2013 (ontvangen door de griffie op 19 april 2013) ingediende brief met de stukken 1 t/m 6 zoals genoemd in die brief, en de namens verweerder ingediende brief van 19 april 2013 (ontvangen door de griffie op 22 april 2013) met de stukken 7 en 8, zoals genoemd in de brief, en de namens verweerder ingediende brief van 6 mei 2013 (ontvangen door de griffie op 7 mei 2013) met bijlage, en de namens verweerder ingediende brief van 25 juni 2013 (ontvangen door de griffie op 27 juni 2013) met bijlagen, de namens verweerder ingediende brief van 5 augustus 2013 (door de griffie ontvangen op 6 augustus 2013) met bijlagen, de namens verweerder ingediende brief van 9 augustus 2013 (ontvangen door de griffie op 13 augustus 2013) met bijlagen, en de namens verweerder ingediende brief van 23 september 2013 (ontvangen door de griffie op 26 september 2013) met de stukken 1 t/m 3 zoals genoemd in die brief.

2 VERDERE BEOORDELING

2.1 Voor de feiten, het verzoek, het bezwaar en het verweer verwijst de raad naar de tussenbeslissingen van 18 december 2012 en 24 juni 2013. De raad blijft verder bij die tussenbeslissingen. De raad stelt voorop dat het gebruik van alcohol door een advocaat met negatieve gevolgen voor de praktijkvoering onwenselijk is. De raad stelt vast dat verweerder heeft erkend dat de enige werkbare route is dat verweerder de “nullijn” zal hanteren, hetgeen betekent dat hij in het geheel geen alcohol zal gebruiken. Dat geldt om die reden als uitgangspunt voor de raad.

2.2 In aanvulling op het verweer zoals dat is opgenomen in voormelde tussenbeslissingen stelt verweerder dat hij zijn toezegging dat hij in het geheel geen alcohol meer zal nuttigen, is nagekomen. Ter onderbouwing heeft verweerder aan de raad verklaringen overgelegd van een systeemtherapeut, een huisarts, alsmede een psychiater. De psychiater heeft verklaard dat er sprake is van alcoholmisbruik in remissie. Verweerder heeft voorts overzichten van testwaarden en bloedwaarden overgelegd. Daaruit blijkt volgens verweerder dat de bloedwaarden die gelden als indicatoren voor alcoholgebruik onder de geldende drempelwaarden liggen.

2.3 De raad constateert dat uit de door verweerder overgelegde verklaringen niet onomstotelijk blijkt dat verweerder over de periode vanaf de datum van de tussenbeslissingen geen alcohol heeft gebruikt. Het rapport van de psychiater is daartoe onvoldoende, nu de psychiater concludeert dat verweerder vanaf januari 2013 is gestopt met (overmatig) drinken van alcohol,  dat de lab-uitslagen daarbij passen en dat het alcoholmisbruik in remissie is.. Nu de raad de nullijn als uitgangspunt heeft genomen, dient de raad te kunnen vaststellen of de stelling van verweerder dat hij geen alcoholhoudende dranken meer nuttigt, juist is. De vraag is of aan de hand van bloedonderzoeken traceerbaar is of de nullijn al dan niet wordt gehanteerd. Indien zulks niet kan worden vastgesteld, dan heeft de raad behoefte aan een verklaring van een deskundige waarom één en ander niet kan worden vastgesteld en welke conclusies wel aan de bij verweerder geteste waarden kunnen worden verbonden.

2.4 De deken heeft voorgesteld om de situatie nog even aan te kijken en een vergelijking te maken met zogenaamde CBR-zaken, in welke zaken CBR de eis stelt dat sprake moet zijn van een recidivevrije periode van 12 maanden. Nu verweerder zich in  het voorstel van de deken kan vinden ziet de raad geen aanleiding om van het voorstel van de deken af te wijken. De raad  zal de beslissing op het dekenbezwaar dan ook  nog eenmaal aanhouden, op voorwaarde dat verweerder de raad zal voorzien van een uitgebreid  rapport van bij voorkeur een CBR-psychiater, waaruit blijkt dat verweerder recentelijk nog is getest op alcoholgebruik en waarin de vraag gemotiveerd wordt beantwoord of, op basis van de bij verweerder gemeten waarden, de afgelopen periode op “nullijn” heeft gezeten.

2.5 Indien die vraag niet worden beantwoord, dan ziet de raad daar graag een uitgebreide toelichting op waarin in ieder geval aandacht wordt besteed aan de vraag welke conclusies wel kunnen worden getrokken over het alcoholgebruik van verweerder op basis van de gemeten waarden, zodat de raad daarover deugdelijk wordt voorgelicht. De raad zal verweerder dan ook opdragen een dergelijk rapport ter kennis van de raad te brengen.

BESLISSING

De raad van discipline:

- bepaalt dat verweerder op 15 februari 2014 bij de griffie van de raad moet indienen een rapportage van een deskundige, bij voorkeur een CBR psychiater, die de vragen beantwoord zoals hiervoor onder 2.4 en 2.5 weergegeven en houdt de beslissing op het dekenbezwaar in de zin van artikel 46f Advocatenwet aan.

Aldus gewezen door mr. J. Blokland, voorzitter, mrs L.D.H. Hamer, H.B. de Regt, B.J. Sol, M.J. Westhoff, leden, bijgestaan door mr. A. Lof als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 14 januari 2014.

griffier voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 14 januari 2014 per aangetekende brief verzonden aan:

- verzoeker

- verweerder

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan geen hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld.