Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

04-07-2014

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2014:260

Zaaknummer

119/13

Inhoudsindicatie

De voorzitter heeft terecht geoordeeld dat het in casu ging om het handelen van de advocaat van de wederpartij van klaagster die een ruime mate van vrijheid om de belangen van zijn cliënt te behandelen op een wijze die herm, in overleg met zijn cliënt, goeddunkt. De advocaat mag zich echter niet onnodig grievend uitlaten over die wederpartij dan wel diens belangen nodeloos schaden. Daarvan is niet gebleken. Ook de klacht dat verweerder moest begrijpen dat klaagster geen goede rechtsbijstand had, is terecht kennelijk ongegrond bevonden, nu klaagster werd bijgestaan door een jurist vand e vakbond. Het verzet is ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van 4 juli 2014

in de zaak 119/13

naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter van de raad van discipline van 7 november 2013 op de klacht van:

 

mevrouw [    ]

klaagster

 

tegen:

mr. [    ]

verweerder

gemachtigde: mr. [    ]

 

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief aan de raad van 10 oktober 2013 met kenmerk 51/13/49, door de raad ontvangen op 14 oktober 2013, heeft de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Overijssel de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2    Bij beslissing van 7 november 2013 heeft de  voorzitter van de raad de klacht kennelijk ongegrond verklaard, welke beslissing op 12 november 2013 is verzonden aan klaagster.

1.3    Bij brief van 23 november 2013 per fax verzonden, heeft klaagster verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

1.4    Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van maandag 19 mei 2014 in aanwezigheid van klaagster en verweerder. Verweerder is bijgestaan door mr.S. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.5    De raad heeft kennisgenomen van

-    de beslissing van de voorzitter;

-    de stukken waarop de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven;

-    het verzetschrift van klaagster d.d. 23 november 2013;

-    brief van de gemachtigde van verweerder d.d. 5 mei 2014 met bijlage.

 

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht en het verzet wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2    Voor een weergave van de vaststaande feiten verwijst de raad naar de beslissing van de voorzitter, waartegen klaagster in verzet in zoverre niet opkomt.

 

3    KLACHT EN VERZET

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

verweerder zich niet ethisch heeft gedragen in de wijze waarop hij de belangen van zijn cliënt heeft behartigd en zich onnodig grievend heeft uitgelaten over klaagster ten gevolge waarvan haar belangen onnodig zijn geschaad.

3.2    De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, in dat:

de voorzitter in zijn beslissing de klachten van klaagster niet inhoudelijk heeft behandeld en evenmin een analyse van de zaak heeft gemaakt. De voorzitter heeft conclusies getrokken maar de motivering ontbreekt. De voorzitter gebruikt termen als “dat niet gebleken is”. Een analyse die hieraan vooraf zou moeten gaan ontbreekt. Blijkbaar mag verweerder liegen en bedriegen en dat is naar het oordeel van de voorzitter niet onethisch. Ook is onjuist dat de voorzitter overweegt dat uitvoerig is onderhandeld over de vaststellingsovereenkomst. Bovendien is onjuist dat de voorzitter overweegt dat klaagster rechtsbijstand heeft gehad. Er was sprake van een machtspel / psychologische oorlogsvoering met een zieke werknemer en er was sprake van onethisch gedrag.

 

4    VERWEER

4.1    Verweerder verwijst naar hetgeen hij in de stukkenwisseling met de deken heeft aangevoerd. Voorts voert de gemachtigde van verweerder aan dat er langdurig onderhandelingen zijn geweest waarbij klaagster werd bijgestaan door de vakbond. Tijdens de onderhandelingen was klaagster niet ziek. Er was sprake van een verstoorde werkrelatie. Verweerder heeft zijn cliënte geadviseerd om te kiezen voor de ontslaggrond ‘op overige gronden’ in verband met de kosten. Op die manier konden de kosten voor zijn cliënte worden beperkt.

 

5    BEOORDELING

5.1    De raad is van oordeel dat de voorzitter  in zijn beslissing terecht allereerst heeft aangegeven aan welk criterium het handelen van verweerder, als advocaat van de wederpartij van klager, moet worden getoetst. De raad is van oordeel dat de voorzitter de juiste maatstaf heeft gehanteerd. De raad kan zich eveneens vinden in de overwegingen van de voorzitter en zijn conclusies. Voorop staat immers dat verweerder de belangen van zijn cliënte diende te behartigen. Op grond van hetgeen de voorzitter als vaststaande feiten heeft aangemerkt en de toetsing van deze feiten aan de voor verweerder geldende maatstaf is de voorzitter terecht tot het oordeel gekomen dat verweerder geen tuchtrechtelijk verwijt te maken valt. Bovendien heeft klaagster in verzet geen argumenten aangevoerd die niet al zijn meegewogen in de beslissing van de voorzitter.

5.2    Voorts heeft klaagster aangevoerd dat zij bij de onderhandelingen over de vaststellingsovereenkomst niet is bijgestaan door een advocaat. Gebleken is echter en zulks is niet weersproken dat klaagster werd bijgestaan door een jurist van de vakbond. Zij had derhalve rechtsbijstand. Verweerder mocht er dan ook vanuit gaan dat klaagster over deskundige bijstand beschikte. Verweerder hoefde niet te begrijpen dat klaagster zich niet, althans niet goed vertegenwoordigd voelde. Dat is een kwestie tussen klaagster en haar gemachtigde waar verweerder buitenstaat. Niet gebleken is, naar het oordeel van de raad, dat verweerder daarbij de belangen van de wederpartij nodeloos of op ontoelaatbare wijze heeft geschaad. Op geen enkele wijze is gebleken dat verweerder zich schuldig heeft gemaakt aan onethisch gedrag. Voor zover klaagster het optreden van haar werkgever vereenzelvigt met dat van diens advocaat, is dat een onjuiste gedachtegang. Een advocaat mag afgaan op hetgeen zijn cliënt hem meedeelt. Bezwaren tegen de werkgever kunnen diens advocaat niet worden aangerekend. Als gesteld, gaat die af op hetgeen zijn cliënt hem meedeelt.

5.3    De raad is dan ook van oordeel dat de beslissing van de voorzitter op juiste gronden is gewezen nu het onderzoek in verzet niet heeft geleid tot andere beschouwingen en gevolgtrekkingen dan die vervat in de beslissing van de voorzitter van de raad, waarmee de raad zich verenigt.

5.4    Nu het verzet van klaagster tegen de beslissing van de voorzitter ook overigens geen nieuwe gezichtspunten oplevert is er geen plaats voor verder onderzoek naar de klacht en moet het verzet ongegrond worden verklaard.

 

BESLISSING

De raad van discipline:

verklaart het verzet ongegrond.

 

Aldus gewezen door mr. M.M. Lorist, voorzitter, mrs. F. Klemann, L.J. van der Veen, G.J. van der Veer, A.S.M. Zweerman-Oude Breuil, leden en bijgestaan door mr. D.C. van der Kwaak-Wamelink als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 4 juli 2014.

 

griffier                                               voorzitter

                           

 

Deze beslissing is in afschrift op 7 juli 2014 per aangetekende brief verzonden aan:

-    klaagster

-    verweerder

-    de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Overijssel

-    de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

 

Op grond van artikel 46h lid 4 Advocatenwet kan van deze beslissing geen hoger beroep worden ingesteld.