Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

10-11-2014

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2014:273

Zaaknummer

R. 4351/13.258

Inhoudsindicatie

Verwijt dat verweerder in de behandeling van klagers zaak een zwak beleid heeft gevolgd, te weten een model van overleg.

Inhoudsindicatie

De voorzitter oordeelt  de klacht kennelijk ongegrond. De raad acht het verzet gegrond, daar de voorzitter niet de juiste maatstaf voor de beoordeling van de kwaliteit van de dienstverlening heeft gehanteerd. De raad acht de klacht ongegrond, daar niet is gebleken dat verweerder de belangen van klager onzorgvuldig heeft behartigd en er geen grond was voor indiening van een door klager gewenst bezwaarschrift. Klacht ongegrond.

Uitspraak

 1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief aan de Raad van Discipline van 1 oktober 2013, door de raad ontvangen op 2 oktober 2013, heeft de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 Bij beslissing van 16 oktober 2013 heeft de voorzitter van de raad de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen, welke beslissing op 18 oktober 2013 aan partijen is verzonden.

1.3 Bij brief van 24 oktober 2013, door de raad ontvangen op 31 oktober 2013, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

1.4 Bij brief van 18 november 2013 heeft verweerder zijn standpunt betreffende het verzet aan de raad meegedeeld.

1.5 Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 8 september 2014 in aanwezigheid van verweerder. Klager heeft bericht wegens een ongeval verhinderd te zijn. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.6 De raad heeft kennisgenomen van de stukken die op grond van het bepaalde in artikel 49 lid 2 Advocatenwet ten kantore van de griffier ter inzage hebben gelegen.

 

2 FEITEN

2.1 Voor de beoordeling van de klacht en het verzet wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, uitgegaan van de feiten die de voorzitter in de bestreden beslissing heeft vermeld.

 

3 KLACHT EN VERZET

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder heeft gehandeld in strijd met de tuchtrechtelijke norm van artikel 46 Advocatenwet.

3.2 Klager verwijt verweerder meer in het bijzonder dat hij heeft nagelaten goede bijstand te verlenen. Zo verwijt klager verweerder dat hij klager heeft geadviseerd een onderdanige houding aan te nemen en dat hij klager voorts in indringende bewoordingen heeft geadviseerd het geschil met de vakdocent te “vergeven en vergeten”. Ook zou verweerder hebben gezegd dat klager “dom” bezig was en voor het verwerken van gebeurtenissen in het verleden hulp moest inroepen van een psycholoog. Tenslotte verwijt klager verweerder dat hij heeft nagelaten binnen zes weken de bezwaren van klager tegen het door de Examencommissie gegeven bindend studieadvies onder de aandacht van de Examencommissie c.q. de organisatie te brengen.

3.3 In het verzet heeft klager zijn bezwaren tegen het handelen van verweerder gehandhaafd. Klager stelt dat de brief van 2 januari 2012 van de Examencommissie wel een formeel besluit is geweest en dat verweerder hieromtrent geen adequate actie heeft ondernomen. Op het moment van verandering van advocaat was de bezwaartermijn van zes weken volgens klager al verstreken.

 

4 VERWEER

4.1 Verweerder heeft zich tegen de klacht verweerd, op welk verweer de raad hierna waar nodig zal ingaan.

 

5 BEOORDELING

5.1 Gelet op de jurisprudentie van het Hof van Discipline (o.a. HvD 4 maart 2013, zaken 6432 en 6435, en HvD 16 december 2013, zaak 6728) geldt als maatstaf voor de beoordeling door de tuchtrechter van de werkzaamheden van een advocaat het volgende. 

Gezien het bepaalde in artikel 46 Advocatenwet heeft de tuchtrechter mede tot taak de kwaliteit van de dienstverlening aan een cliënt te beoordelen indien deze daarover klaagt. Wel zal de tuchtrechter rekening moeten houden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes – zoals over procesrisico en kostenrisico – waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en de keuzes waar hij voor kan komen te staan zijn niet onbeperkt, maar worden begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt.

5.2 Gelet op het voorgaande is het uitgangspunt dat de voorzitter bij de beoordeling van de klacht heeft gehanteerd, zoals blijkend uit nummer 3.1 van de bestreden beslissing, niet (meer) in overeenstemming met de jurisprudentie van het Hof van Discipline. Deze brengt mee dat de tuchtrechter een verdergaande toets van het verweten handelen uitvoert dan de toets welke de voorzitter heeft uitgevoerd.

5.3 Het voorgaande brengt mee dat het verzet gegrond is en dat de raad de klacht zal beoordelen.

5.4 Uit de stukken, waaronder de door verweerder in het kader van het verzet gegeven toelichting, blijkt dat verweerder bij de aanpak van de kwestie waarvoor klager zijn rechtsbijstand had gevraagd, heeft gekozen voor een model van overleg. Dit heeft ertoe geleid dat de bespreking van 21 december 2011 met de Examencommissie door verweerder tezamen met klager heeft plaatsgevonden. De uitkomsten van dat gesprek zijn vastgelegd in de brief van 2 januari 2012 van de Examencommissie. Verweerder heeft deze aan klager toegestuurd en niet is gebleken dat klager naar aanleiding daarvan bezwaar heeft geuit met betrekking tot de inhoud van de brief. 

Anders dan klager in het verzet heeft betoogd, is de raad met verweerder van oordeel dat de brief van 2 januari 2012 niet is te beschouwen als een besluit met rechtsgevolg. De brief behelst de uitkomsten van het op 21 december 2011 gevoerde gesprek en de aldaar gemaakte afspraken, die overigens naar het de raad voorkomt gunstig voor klager waren.

5.5 Gezien het voorgaande is de raad vooreerst van oordeel dat niet is gebleken dat verweerder de belangen van klager onzorgvuldig heeft behartigd. Verweerder heeft immers bereikt dat klager zijn studie kon voortzetten en dat hem een naar valt aan te nemen redelijke termijn werd geboden om zijn BA1 te behalen. 

Voorts is de raad van oordeel dat niet is gebleken dat verweerder naar aanleiding van de brief van 2 januari 2012 actie had kunnen of moeten ondernemen.

5.6 Blijkens de stukken heeft klager in februari 2012 aan verweerder verzocht het dossier aan een andere advocaat over te dragen. Verweerder heeft in verband hiermee aangevoerd dat hij geen aandeel meer heeft gehad in gebeurtenissen die na 29 februari 2012 hebben plaatsgevonden.

Dit brengt mee dat de door de voorzitter bij de feiten onder nummer 1.5 genoemde mededeling of beslissing van de Examencommissie van 7 maart 2012 en de daarna gehouden hoorzitting van 15 maart 2012 niet meer relevant zijn voor de beoordeling van de klacht.

5.7 Het voorgaande brengt mee dat de klacht ongegrond is.

 

6 BESLISSING

De Raad van Discipline verklaart

- het verzet gegrond;

- verklaart de klacht ongegrond.

 

Aldus gewezen door mr. P.H. Veling, voorzitter, mrs. J.H.M. Nijhuis, L.Ph.J. baron van Utenhove, C.A. de Weerdt en E.J. van der Wilk, leden, bijgestaan door mr. P. Rijpstra als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 10 november 2014.

griffier voorzitter

 

Deze beslissing is in afschrift op 12 november 2014 per aangetekende brief verzonden aan:

- klager

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

- klager

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.  Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 9679, 4801 LT  Breda

b.  Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Thorbeckeplein 8, 4812 LS Breda.

Indien u bij de griffie van het Hof van Discipline een stuk wenst af te geven en daarvoor een ontvangstbewijs wenst te ontvangen, dient u tijdig contact op te nemen teneinde er zeker van te zijn dat het stuk onder verkrijging van de ontvangstbevestiging kan worden afgegeven.

c.  Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl