Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

24-02-2014

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2014:55

Zaaknummer

14-023A

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Diverse klachten tegen advocaat wederpartij, onder meer over schending gedragsregels 1, 3, 4, 17, 23 en 30, kennelijk ongegrond. Kennelijk niet-ontvankelijk voor zover klaagster zich erover beklaagd dat verweerder onbevoegd is opgetreden.

Inhoudsindicatie

 

Uitspraak

Beslissing van 24 februari 2014

in de zaak 14-023A

naar aanleiding van de klacht van:

Mevrouw mr. dr.

klaagster

tegen:

mr. drs.

advocaat te Amsterdam   

verweerder

De voorzitter van de raad van discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam van 28 januari 2014 met kenmerk 4013-0967, door de raad ontvangen op 30 januari 2014, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1 FEITEN

1.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

1.2 Klaagster huurde de woning van de cliënte van verweerder (hierna ook "verhuurster"). Tussen klaagster en verhuurster ontstond een geschil over de ontbinding van de huurovereenkomst. Ter beëindiging van dit geschil hebben partijen in februari 2013 een vaststellingsovereenkomst gesloten.

1.3 Klaagster heeft verhuurster in de zomer van 2013 in kort geding gedagvaard, stellende dat verhuurster jegens haar een onrechtmatige daad had gepleegd door – kort gezegd – in strijd met de geheimhoudingsplicht uit de vaststellingsovereenkomst mededelingen te doen over de inhoud van die overeenkomst aan klaagsters toenmalige overbuurman en meer in het bijzonder door klaagsters nieuwe adres aan deze overbuurman door te geven. Klaagster, die inmiddels elders woonruimte had gevonden, beschuldigde deze overbuurman van jarenlange stalking. Klaagster vorderde onder meer een schadevergoeding van ca. EUR 100.000.

1.4 Alvorens de dagvaarding uit te brengen heeft klaagster verweerder en verhuurster niet om verhinderdata gevraagd. Verweerder heeft de voorzieningenrechter met een beroep op het toepasselijke procesreglement en omdat zijn cliënte en haar zoon, tevens haar gevolmachtigde, hem hadden bericht op de geplande zittingsdag verhinderd te zijn, verzocht de zitting te verplaatsen, welk verzoek is gehonoreerd.

1.5 In de aanloop naar het kort geding heeft klaagster verhuurster per e-mail aan verweerder een schikkingsvoorstel gedaan, onder meer inhoudende dat verhuurster moest verklaren dat zij informatie over klaagster met haar overbuurman had gedeeld, dat zij geen informatie over klaagster met deze overbuurman zou delen en voorts dat verhuurster een schadevergoeding van EUR 5.000 aan klaagster diende te betalen. Verweerder heeft namens verhuurster dit schikkingsvoorstel afgewezen, omdat verhuurster niet betrokken wenste te worden in een geschil tussen klaagster en haar overbuurman.

1.6 In de e-mailcorrespondentie tussen klaagster en verweerder over de huurkwestie is het zakelijke e-mailadres van de zoon van verhuurster in de cc vermeld. Klaagster heeft zich er per e-mail bij de werkgever van de zoon over beklaagd dat de zoon het door zijn werkgever aan hem beschikbaar gestelde e-mailadres gebruikte voor privé-doeleinden. Verweerder heeft klaagster hierop per e-mail meegedeeld dat de werkgever van de zoon niet van dat soort schrijverij was gediend en haar gesommeerd de werkgever van de zoon niet meer bij het dispuut tussen klaagster en zijn cliënten te betrekken.

1.7 Voorafgaand aan de kortgedingzitting heeft verweerder een conclusie van antwoord tevens eis in reconventie ingediend met afschrift aan klaagster. Klaagster heeft de voorzieningenrechter een dag voor de zitting per fax bericht dat zij het kort geding introk. Klaagster heeft verweerder hierover niet geïnformeerd. Verweerder is op de geplande datum tevergeefs naar de rechtbank gegaan.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

a) zich van oneigenlijke middelen heeft bediend en gedragsregels 1 en 4 heeft geschonden, die respectievelijk inhouden dat de advocaat zich zodanig dient te gedragen dat het vertrouwen in de advocatuur of in zijn eigen beroepsuitoefening niet wordt geschaad en dat de advocaat de hem opgedragen zaken zorgvuldig dient te behandelen;

b) heeft gehandeld in strijd met gedragsregel 3, inhoudende dat een advocaat zich voor ogen moet houden dat een regeling in der minne vaak de voorkeur verdient boven een proces;

c) heeft gehandeld in strijd met gedragsregel 17, inhoudende dat de advocaten behoren te streven naar een onderlinge verhouding die berust op welwillendheid en vertrouwen;

d) gedragsregel 30 heeft overtreden, inhoudende dat de advocaat zich dient te onthouden van het verstrekken van feitelijke gegevens waarvan hij weet, althans behoort te weten, dat die onjuist zijn;

e) onnodig grievende en intimiderende uitlatingen heeft gedaan;

f) gedragsregel 23 heeft geschonden, voor zover hier relevant inhoudende dat de advocaat het maken van onnodige kosten, ook tegenover de wederpartij van zijn cliënt, dient te vermijden;

g) zich namens de werkgever van de zoon van klaagsters wederpartij tot haar heeft gewend, maar daartoe niet bevoegd was. 

3 BEOORDELING

3.1 De voorzitter stelt voorop dat nu de klachten zijn gericht tegen de advocaat van de wederpartij van klaagster heeft te gelden de door het Hof van Discipline – de hoogste instantie in het advocatentuchtrecht – gehanteerde maatstaf dat de advocaat van de wederpartij een grote mate van vrijheid toekomt de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem goeddunkt. Die vrijheid is niet onbeperkt; deze kan onder meer ingeperkt worden indien de advocaat (1) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, (2) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat zij in strijd met de waarheid zijn, of indien (3) de advocaat (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. De voorzitter zal het optreden van verweerder derhalve aan de hand van deze maatstaf beoordelen.

3.2 Ter motivering van klachtonderdeel a) stelt klaagster ten eerste dat verweerder steeds tegenstappen aankondigt, waarvan duidelijk is dat deze geen behoorlijke rechtsgrond kennen en die niet in verhouding staan tot het beoogde doel. Naar het oordeel van de voorzitter is dit verwijt onvoldoende concreet om als grondslag te kunnen dienen voor dit klachtonderdeel. Ten tweede verwijt klaagster verweerder met dit klachtonderdeel dat hij in strijd met alle wetten en jurisprudentie opzichtig onrechtmatige schadeclaims bij haar heeft neergelegd. Voor zover klaagster daarmee doelt op de reconventionele vorderingen, die verweerder namens verhuurster heeft ingediend in het (ingetrokken) kort geding, geldt dat het verweerder gemeten naar de onder 3.1 vermelde maatstaf vrijstond deze vorderingen in te stellen. Aangezien het klachtdossier ook overigens geen aanknopingspunten biedt die tot gegrondverklaring van dit klachtonderdeel zouden kunnen leiden, dient dit klachtonderdeel kennelijk ongegrond te worden verklaard.

3.3 Aan klachtonderdeel b) legt klaagster ten grondslag dat verweerder haar schikkingsvoorstel zonder enige argumentatie, behalve wat loze, laatdunkende woorden, heeft afgewezen. Dit verwijt mist feitelijke grondslag. Verweerder heeft klaagster immers in een uitgebreide per e-mail verzonden reactie meegedeeld dat en waarom zijn cliënte het schikkingsvoorstel afwees: verweerders cliënte had reeds een vaststellingsovereenkomst met klaagster gesloten ter beslechting van het huurgeschil en wenste niet betrokken te worden in een geschil tussen klaagster en haar overbuurman. Dit klachtonderdeel is derhalve kennelijk ongegrond.

3.4 Ten aanzien van klachtonderdeel c) overweegt de voorzitter dat gedragsregel 17 de betrekkingen tussen advocaten onderling betreft. Omdat klaagster geen advocaat is, heeft zij onvoldoende eigen belang bij dit klachtonderdeel, zodat zij daarin kennelijk niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Ten overvloede overweegt de voorzitter dat voor zover klaagster met dit klachtonderdeel meer in het algemeen beoogt te stellen dat verweerder zich niet welwillend jegens haar heeft opgesteld, het klachtdossier voor die conclusie geen aanknopingspunten biedt. Indien klaagster in dit klachtonderdeel zou kunnen worden ontvangen, is dit klachtonderdeel derhalve kennelijk ongegrond.

3.5 Klaagster stelt ter onderbouwing van klachtonderdeel d) dat verweerder in strijd met de waarheid onder meer (1) aan de voorzieningenrechter heeft bericht dat zijn cliënte op de geplande zittingsdag verhinderd was, (2) heeft ontkend dat klaagster op het tijdstip dat de oorspronkelijke zitting zou plaatsvinden verhuurster aan de telefoon kreeg, (3) heeft gesteld dat zijn cliënte tot het uitbrengen van de kortgedingdagvaarding niet bekend was met het nieuwe adres van klaagster en (4) dat sprake was van een “erbarmelijke” oplevering van het gehuurde. De voorzitter overweegt dat deze laatste term een kwalificatie is en niet een feitelijke mededeling. Voor kwalificaties geldt de in 3.1 onder (2) genoemde norm niet. Voorts kan in het midden blijven of en in hoeverre de feitelijke mededelingen onjuist waren. Immers, feiten of omstandigheden waaruit kan worden afgeleid dat verweerder de (eventuele) onjuistheid had moeten kennen of behoren te kennen, zijn niet gesteld of gebleken. Verweerder behoefde in de gegeven omstandigheden geen onderzoek te doen naar de mededelingen die hij van zijn cliënte ontving. Gemeten naar de hiervoor onder 3.1 vermelde maatstaf is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen dus geen sprake. Dit klachtonderdeel is kennelijk ongegrond.

3.6 Klaagster verwijt verweerder met klachtonderdeel e) dat de toon in zijn e-mails aan haar ongepast arrogant en intimiderend was en voorts dat verweerder, door te stellen dat zijn cliënte een dame op leeftijd is, suggereert dat klaagster dat niet is. De voorzitter stelt echter vast dat het klachtdossier geen enkele steun biedt voor het verwijt van een ontoelaatbare toon of een voor klaagster beledigende suggestie.

3.7 Klaagster stelt in dit verband voorts nog dat verweerder als diffamerend bewijs tegen haar een krantenartikel over het conflict tussen haar en haar overbuurman als productie in het kort geding heeft overgelegd. De voorzitter overweegt dat verweerder heeft toegelicht dat hij dit krantenartikel heeft overgelegd om aan te tonen hoe hoog het conflict tussen klaagster en haar overbuurman was opgelopen en dat zijn cliënte ongewenst en ten onrechte bij dat geschil werd betrokken. Het was volgens verweerder niet bedoeld om klaagster in diskrediet te brengen. De voorzitter is van oordeel dat verweerder door aldus te handelen geenszins de hiervoor onder 3.1 uiteengezette grenzen aan de vrijheid, die hij heeft bij de behartiging van de belangen van zijn cliënte, heeft overschreden.

3.8 Gelet hierop is klachtonderdeel e) eveneens kennelijk ongegrond.

3.9 In klachtonderdeel f) verwijt klaagster verweerder dat hij haar onnodig op kosten heeft gejaagd door een conclusie van antwoord op te stellen en ter zitting te verschijnen. Met verweerder stelt de voorzitter vast dat de door klaagster uitgebrachte dagvaarding verweerders cliënte ertoe noopte zich in rechte te verweren en voorts dat het op de weg van klaagster lag om verweerder van de intrekking van het kort geding op de hoogte stellen, indien zij er zeker van wenste te zijn dat verweerder niet tevergeefs ter zitting zou verschijnen. Overigens ziet de voorzitter niet in welke kosten klaagster heeft moeten maken als gevolg van het feit dat verweerder voor niets naar de rechtbank is gegaan. Dit klachtonderdeel is dan ook kennelijk ongegrond.

3.10 Klachtonderdeel g) is naar het oordeel van de voorzitter kennelijk niet-ontvankelijk, aangezien klaagster, als wederpartij van de cliënten van verweerder, geen eigen belang bij de daarin geformuleerde klacht heeft. Indien al juist zou zijn dat verweerder onbevoegd is opgetreden voor de werkgever van de zoon van zijn cliënte – hetgeen op grond van de stukken niet valt te concluderen –, is het aan die werkgever om zich daarover te beklagen.

3.11 Op grond van het voorgaande is de voorzitter van oordeel dat klachtonderdelen a), b) en d) tot en met f), met toepassing van art. 46g Advocatenwet, kennelijk ongegrond moeten worden verklaard en dat klaagster kennelijk niet-ontvankelijk is in klachtonderdelen c) en g).

BESLISSING

De voorzitter verklaart klachtonderdelen a), b) en d) tot en met f) kennelijk ongegrond en verklaart klaagster kennelijk niet-ontvankelijk in klachtonderdelen c) en g).

Aldus gewezen door mr. A.P. Schoonbrood-Wessels, voorzitter, met bijstand van mr. S.C. Zum Vörde Sive Vörding als griffier op 24 februari 2014.

griffier  voorzitter

 

Deze beslissing is in afschrift op 25 februari 2014 per aangetekende post verzonden aan:

- klaagster 

en per gewone post aan:

- klaagster

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam.

Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kunnen klaagster en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam binnen veertien dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam, Postbus 75265, 1070 AG Amsterdam (fax: 020-7954275). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 14 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de veertiende dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de raad van discipline. Verlenging van de termijn van 14 dagen is niet mogelijk.