Rechtspraak
Uitspraakdatum
15-07-2014
ECLI
ECLI:NL:TADRAMS:2014:184
Zaaknummer
14-071A
Inhoudsindicatie
Mededeling aan rechter over inhoud onderhandelingen is verwijtbaar. Verwijt is gelet op de omstandigheden te gering van aard om maatregel te rechtvaardigen
Uitspraak
Beslissing van 15 juli 2014
in de zaak 14-071A
naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
tegen:
advocaat te
Verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij brief aan de raad van 11 maart 2014 met kenmerk 4013-1219, door de raad ontvangen op 13 maart 2014, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement te Amsterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad te Amsterdam op 2 juni 2014 in aanwezigheid van klaagster. Verweerder is niet verschenen met bericht van verhindering. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.3 De raad heeft kennis genomen van de in 1.1. bedoelde brief van de deken aan de raad en van de stukken, genummerd 1 t/m 12 op de bij die brief gevoegde inventarislijst.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan:
2.2 Klaagster trad op als advocaat van een huurder van een woning. Verweerder trad op als advocaat van de verhuurder. De huurder en de verhuurder kwamen tegenover elkaar te staan toen de verhuurder de huur wilde beëindigen omdat het pand onbewoonbaar verklaard zou zijn.
2.3 Klaagster entameerde voor haar cliënte een kort geding, gehouden op 23 oktober 2013. Kort gezegd vorderde klaagster nakoming van de huurovereenkomst en een voorschot op schadevergoeding. Verweerder en zijn cliënt zijn verschenen en hebben zich verweerd.
2.4 Het kort geding werd door de voorzieningenrechter aangehouden wegens de bereidheid van partijen met elkaar in onderhandeling te treden. Dit overleg heeft deels buiten de aanwezigheid van de raadslieden rechtstreeks tussen de huurder en de verhuurder plaatsgevonden. De verhuurder bood de huurder plaatsvervangende woonruimte aan, welk voorstel door de huurder is aanvaard.
2.5 In haar fax van 5 november 2013 aan de voorzieningenrechter heeft klaagster medegedeeld dat de huurder vervangende woonruimte is gaan huren hetgeen leidt tot intrekking van de vordering tot nakoming van de huurovereenkomst. Uit de fax blijkt verder dat klaagster de schadevordering handhaaft en zij verzoekt ter zake vonnis te wijzen.
2.6 Vervolgens heeft verweerder zich per fax van 7 november 2013 eveneens tot de voorzieningenrechter gewend. Hij schrijft als volgt: “(klaagster) bericht dat tussen partijen geen overeenstemming is bereikt over de gevorderde schadeposten, terwijl gedurende de aanhouding van de zaak in het geheel niet is gesproken over een geldelijke vergoeding. Partijen zijn uitsluitend in gesprek geweest over vervangende huisvesting, hetgeen heeft geresulteerd in de totstandkoming van een nieuwe huurovereenkomst. Ik heb (klaagster) daarop vorige week gevraagd of wij de zaak konden royeren c.q. intrekken, waarop zij mij te kennen gaf dat zij de formele ondertekening wilde afwachten, daarmee op zijn minst suggererend dat we er uit waren, zodra de ondertekening plaats had gevonden. Ik stel mij dan ook op het standpunt dat partijen een minnelijke regeling hebben getroffen en de zaak daarmee is gesloten.”
2.7 Per fax van 8 november 2013 heeft een kantoorgenoot van klaagster zich tot verweerder gewend, stellende dat de brief aan de voorzieningenrechter in strijd is met het bepaalde in gedragsregel 13. De kantoorgenoot heeft verzocht de brief aan de voorzieningenrechter per omgaande in te trekken en heeft aangekondigd een klacht tegen verweerder aan indien dit niet zal gebeuren.
2.8 De klacht is door klaagster bij brief van 13 november 2013 ingediend bij de deken.
2.9 De voorzieningenrechter heeft op 20 november 2013 vonnis gewezen. Hij wijst zowel de eis in conventie als de eis in reconventie af. Uit het vonnis blijkt de raad niet dat de fax van 7 november 2013 bij de rechterlijke beoordeling een rol heeft gespeeld.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door in strijd met gedragsregel 13 aan de voorzieningenrechter mededeling te doen van de tussen partijen gevoerde schikkingsonderhandelingen. Bovendien acht klaagster de weergave van de inhoud van de schikkings-onderhandelingen onjuist.
4 BEOORDELING
4.1 De raad overweegt als volgt. De klacht berust op de stelling dat gedragsregel 13 is geschonden. Deze regel bepaalt dat omtrent de inhoud van tussen partijen gevoerde schikkingsonderhandelingen aan de rechter aan wiens oordeel of instantie de zaak is onderworpen, niets wordt medegedeeld zonder toestemming van de advocaat van de wederpartij.
4.2 Vaststaat dat het kort geding is aangehouden teneinde een minnelijke regeling te beproeven, terwijl ook vaststaat dat de respectievelijke cliënten van klaagster en verweerder rechtstreeks overleg met elkaar hebben gevoerd. De klacht en het verweer maken de raad echter niet goed duidelijk in hoeverre ook rechtstreeks tussen de raadslieden contact plaats heeft gevonden in de periode tussen de kort geding zitting en 5 november 2013, zijnde de datum waarop klaagster de vordering gedeeltelijk intrekt, voor het overige handhaaft en vonnis vraagt. De brief van 7 november 2013 geeft de raad echter voldoende aanknopingspunten om het oordeel te rechtvaardigen dat de strekking van gedragsregel 13 is geschonden. Verweerder duidt immers over welke onderwerpen de partijen onderling en/of hun raadslieden hebben onderhandeld en over welk onderwerp wel of geen overeenstemming zou zijn bereikt. Daarmee heeft verweerder meer medegedeeld aan de voorzieningenrechter dan strikt noodzakelijk. Hieruit volgt dat de klacht gegrond zal worden verklaard.
4.3 De raad acht de kwestie echter niet tuchtrechtelijk ernstig verwijtbaar. Het beeld ontstaat dat beide advocaten de cliënten rechtstreeks met elkaar hebben laten onderhandelen en het is een feit dat het voornaamste probleem van de cliënte van klaagster, te weten het dreigende verlies van woonruimte, werd opgelost door de bereidheid van de cliënt van verweerder vervangende woonruimte aan te bieden. Enerzijds is formeel juist dat alleen een nieuwe huurovereenkomst was gesloten zodat nog open lag of ook schade vergoed moest worden, anderzijds is begrijpelijk dat verweerder zich overvallen voelde doordat klaagster, zoals zij heeft erkend, eerst een nieuwe huurovereenkomst wilde afwachten alvorens schadevergoeding aan de orde te stellen, en alsnog op het laatste moment vonnis wenste ten aanzien van de schadevergoeding terwijl zijn cliënt een belangrijke toegeving had gedaan en in de veronderstelling leefde dat geen aanspraak meer werd gemaakt op schadevergoeding. In dat licht bezien is voorstelbaar dat verweerder zich in het belang van zijn cliënt richtte tot de voorzieningenrechter in de door hem gekozen bewoordingen. De slotsom is dat de raad geen aanleiding ziet een maatregel op te leggen.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart de klacht gegrond;
- ziet af van het opleggen van een maatregel.
Aldus gewezen door mr. J. Blokland, voorzitter, mrs. G. Kaaij, J.M. van de Laar, B. Roodveldt, J.J. Trap, leden, bijgestaan door mr. M.A. Hupkes als griffier.
en uitgesproken ter openbare zitting van 15 juli 2014.
griffier voorzitter
Deze beslissing is in afschrift op 15 juli 2014 per aangetekende brief verzonden aan:
- klaagster
- verweerder
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten
Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door;
- verweerder
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten
Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.
De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.
Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:
a. Per post
Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:
Postbus 9679, 4801 LT Breda
b. Bezorging
De griffie is gevestigd aan het adres Thorbeckeplein 8, 4812 LS Breda.
Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof.
c. Per fax
Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.
Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof
076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl
Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl