Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

10-03-2014

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2014:66

Zaaknummer

13-293

Inhoudsindicatie

Uitdrukkelijk afstand van het recht op gefinancierde rechtsbijstand door klaagster en aangaan van een opdracht met verweerder als betalende zaak. Afspraak tussen partijen dat juridische kosten worden voldaan uit de opbrengst van het deel van de woning dat klaagster bezat en die verkocht moest gaan worden. Na toezegging van de gemachtigde van klaagster om vóór de verkoop van het huis reeds een bedrag van EUR 7.000,- aan verweerder te betalen aandringen op betaling, niet klachtwaardig. Begrotingsprocedure declaraties verweerder waarbij het gedeclareerde bedrag 61% hoger lag dan het door de Raad van Toezicht begrote bedrag. Gegrond dekenbezwaar over de te hoge declaraties van verweerder.

Uitspraak

Beslissing van 10 maart 2014

in de zaak 13-293

naar aanleiding van de klacht van:

naar aanleiding van het bezwaar van:

klager

tegen:

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief aan de raad van 25 november 2013 met kenmerk RVT 13-0160/LB/ml, door de raad ontvangen op 27 november 2013, heeft de deken van de Orde van Advocaten Midden-Nederland zijn bezwaar ter kennis van de raad gebracht.

1.2    Het bezwaar is behandeld ter zitting van de raad van 13 januari 2014 in aanwezigheid van de deken en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3    De raad heeft kennis genomen van:

-    De in 1.1 genoemde brief en van de stukken genummerd 1 t/m 14 in de bij die brief gevoegde inventarislijst.

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2    In augustus 2011 heeft een kantoorgenoot van verweerder een opdracht aanvaard van mevrouw M., via haar gemachtigde. Mevrouw M. zelf was op dat moment gedetineerd vanwege een veroordeling wegens poging tot moord op haar partner. De kantoorgenoot van verweerder zou mevrouw M. bijstaan in een civiele procedure, waarin (immateriële) schadevergoeding van haar werd gevorderd door haar ex-echtgenoot terzake het letsel dat hij bij de poging tot moord had opgelopen.

2.3    Mevrouw M. had een gemachtigde die het contact met (de kantoorgenoot van) verweerder onderhield. Bij brief van 15 augustus 2011 - met als bijlage de algemene voorwaarden van het kantoor - is de opdracht aan mevrouw M. bevestigd. In de brief wordt het van toepassing zijnde uurtarief ad EUR 225,- exclusief btw en exclusief griffierechten bevestigd en daarin wordt eveneens bevestigd dat mevrouw M. afstand doet van haar recht op gefinancierde rechtsbijstand. In het dossier bevindt zich verder een handgeschreven brief van mevrouw M. van 31 augustus 2011 waarin zij afstand doet van gefinancierde rechtshulp en waarin de opdracht aan het kantoor van verweerder wordt bevestigd. In deze brief bevestigt mevrouw M. tevens dat de juridische kosten voldaan zullen worden uit de opbrengst van haar deel van de woning die zij met haar ex-echtgenoot bezat en die verkocht moest gaan worden.

2.4    Op enig moment heeft verweerder de zaak van zijn kantoorgenoot overgenomen.

2.5    In september 2011 en in maart 2012 heeft verweerder een conclusie genomen in de civiele zaak. Bij die laatste conclusie drong verweerder bij de gemachtigde van mevrouw M. aan op betaling van zijn openstaande facturen. Deze waren op dat moment opgelopen tot een bedrag van circa EUR 15.000,-. De gemachtigde van mevrouw M. heeft op 12 maart 2012 schriftelijk toegezegd een bedrag van EUR 7.000,- uiterlijk op 14 maart 2012 te zullen voorschieten. Aan deze toezegging is geen gevolg gegeven.

2.6    In mei 2012 heeft mevrouw M. zich tot een andere advocaat gewend. Haar nieuwe advocaat verleent bijstand op basis van gefinancierde rechtsbijstand en verweerder is hiervan op 7 mei 2012 per e-mail op de hoogte gebracht. In de periode mei 2012 tot september 2012 is tussen verweerder en de opvolgend advocaat bediscussieerd of verweerder het dossier onder zich mocht houden, omdat zijn nota’s onbetaald waren. De deken is geraadpleegd en in september 2012 heeft verweerder het dossier overgedragen.

2.7    Op 12 december 2012 heeft verweerder zijn declaraties ter begroting aan de Raad van Toezicht voorgelegd. Het totaalbedrag van de declaraties van verweerder bedroeg op dat moment EUR 18.908,83. Bij beslissing van 27 juni 2013 heeft de Raad van Toezicht de werkzaamheden van verweerder begroot op een bedrag van EUR 11.719,70.

2.8    Bij brief van 25 oktober 2013 heeft de deken zijn conceptbezwaar aan verweerder gestuurd en het standpunt ingenomen dat sprake is van excessief declareren.

3    KLACHT

3.1    Het bezwaar houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a)    hij werkzaamheden in rekening gebracht heeft die de discussie over de overdracht van het dossier en de betaling van de nota’s betroffen

b)    hij tijd in rekening heeft gebracht voor intern overleg / vergaderingen / kantoorzaken en diversen zonder dat die tijd nader verantwoord wordt

c)    tijd in rekening heeft gebracht voor correspondentie die niet terug te vinden is in het dossier

d)    te veel tijd in rekening heeft gebracht voor correspondentie

e)    heeft aangedrongen op betaling van de nota’s terwijl uitdrukkelijk afgesproken is dat deze voldaan zouden worden uit de verkoop van de woning die op dat moment nog niet verkocht was.

4    VERWEER

4.1    Verweerder heeft onderschreven dat zijn declaraties in deze kwestie excessief zijn geweest. Hij is het met name eens met de vaststelling dat teveel tijd is geschreven voor intern overleg / kantoorzaken en diversen en dat hij wellicht te ruime studie-uren heeft geschreven. Verweerder stelt dat de geschreven uren wel in de zaak zijn gemaakt, maar dat deze dus niet geschreven hadden moeten worden. Hij verweert zich ten slotte met de stelling dat hij in zijn praktijk niet eerder een klacht van deze aard heeft ontvangen.

5    BEOORDELING

5.1    Bij de beoordeling van klachtonderdelen a), b), c) en d) geldt als uitgangspunt dat volgens vaste jurisprudentie de tuchtrechter niet de bevoegdheid heeft om declaratiegeschillen te beslechten. Wel beoordeelt de tuchtrechter of er sprake is van excessief declareren. Van dat laatste is hier blijkens het dossier sprake. Verweerder heeft ruim 61% meer gedeclareerd dan het door de Raad van Toezicht vastgestelde bedrag in de begrotingsprocedure. Verweerder erkent in zijn brief van 8 augustus 2013 ook dat sprake is van excessief declareren met name terzake geschreven tijd voor intern overleg/kantoorzaken/diverse en studie-uren. De omstandigheid dat verweerder in zijn praktijk niet eerder een klacht van deze aard heeft gehad, kan hem niet helpen. De klachtonderdelen zijn derhalve gegrond.

5.2    Klachtonderdeel e) ziet op het aandringen door verweerder op betaling, terwijl uitdrukkelijk afgesproken was dat deze zouden worden voldaan uit de verkoop van de woning welke op dat moment nog niet verkocht was. Uit het dossier en het ter zitting verklaarde is gebleken dat verweerder weliswaar het dossier onder zich heeft gehouden, terwijl was afgesproken dat betaling pas zou plaatsvinden na verkoop van de woning, maar daarnaast had hij een schriftelijke toezegging van de gemachtigde van mevrouw M. dat tot betaling zou worden overgegaan. In dit licht kan het achterhouden van het dossier door verweerder en het vragen om betaling niet zonder meer als tuchtrechtelijk verwijtbaar worden aangemerkt en dit klachtonderdeel is dan ook ongegrond.

6    MAATREGEL

6.1    Bij excessief declareren is de goede naam van de gehele beroepsgroep in het geding en het vertrouwen in de advocatuur wordt hierdoor geschaad. Bij het opleggen van de maatregel neemt de raad enerzijds de ernst van de feiten en anderzijds het tuchtrechtelijke verleden van verweerder in aanmerking. De raad acht de maatregel van berisping passend en geboden.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    Verklaart de klachtonderdelen a), b), c) en d) gegrond;

-    Verklaart klachtonderdeel e) ongegrond;

-    Legt aan verweerder op de maatregel van een berisping.

Aldus gewezen door mr. J.R. Veerman, voorzitter, mrs. E. Bige, P.J.F.M. de Kerf, C.W.J. Okkerse, L.A.M.J. Pütz, leden, bijgestaan door mr. S. Le Noble als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 10 maart 2014.

griffier    voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 10 maart 2014 per aangetekende brief verzonden aan:

-    verweerder

en per gewone post aan:

-    de deken van de Orde van Advocaten Midden-Nederland

-    de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.