Rechtspraak
Uitspraakdatum
03-02-2014
ECLI
ECLI:NL:TADRARL:2014:85
Zaaknummer
13-212
Inhoudsindicatie
een advocaat neemt contact op met de direct leidinggevende (het hoofd juridische zaken van de onderneming) van een advocaat in loondienst. Deze advocaat was van oordeel dat de advocaat in loondienst zich jegens hem bediende van ongepast en aanmatigend taalgebruik (en daarmee in strijd met gedragsregel 17, dat advocaten behoren te streven naar een verhouding die berust op welwillendheid en vertrouwen, handelde) waardoor de zaak nodeloos werd bemoeilijkt en gerekt. De advocaat wilde de direct leidinggevende van de advocaat in loondienst daarvan in kennis stellen. De advocaat in loondienst diende daarop een klacht in en stelde dat verweerder gedragsregel 18 had overtreden nu hij verweerder geen toestemming had gegeven om rechtstreeks in contact te treden met zijn cliënte (lees: zijn werkgever). Verweerder stelde dat wanneer klager op een advocatenkantoor werkzaam was geweest hij contact gezocht zou hebben met diens patroon dan wel met de kantooroudste. Omdat klager advocaat in loondienst is was dat niet mogelijk. Verweerder had enkel het gedrag van klager en op geen enkele wijze de inhoud van de zaak besproken met de leidinggevende van klager. De raad verklaarde de klacht ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van 3 februari 2014
in de zaak 13-212
naar aanleiding van de klacht van:
mr. [naam]
advocaat te [plaats]
klager
gemachtigde: mr. E.M. van Zelm
advocaat te De Bilt
tegen:
Mr. [naam]
advocaat te [plaats]
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij brief aan de raad van 13 september 2013 met kenmerk RvT 1213-0037, door de raad ontvangen op 16 september 2013, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 2 december 2013 in aanwezigheid van klager, bijgestaan door zijn advocaat, en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.3 De raad heeft kennis genomen van:
- de onder 1.1 genoemde brief van de deken en van de op de zich daarbij bevindende inventarislijst vermelde stukken genummerd 1 tot en met 10.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.
2.2 Klager is werkzaam als advocaat in dienstbetrekking bij [naam werkgever klager] Begin 2013 werd klager als advocaat betrokken in de kwestie tussen twee dochtermaatschappijen van [naam werkgever klager], [naam dochtermaatschappij 1] en [naam dochtermaatschappij 2], en de cliënte van verweerder. Deze kwestie liep al sinds begin 2011 en werd voordat klager daarbij betrokken werd behandeld door mevrouw mr. W. eveneens werkzaam bij [naam werkgever klager].
2.3 In de loop van de maand maart 2013 werd de toon van de correspondentie tussen klager en verweerder scherper. Verweerder heeft hierin aanleiding gezien om op 18 maart 2013 telefonisch contact op te nemen met de leidinggevende van klager, de heer mr. P., hoofd juridische zaken bij [naam werkgever klager].
2.4 In zijn e-mail d.d. 19 maart 2013 heeft klager zich bij de deken beklaagd over verweerder.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:
op 18 maart 2013 rechtstreeks contact op te nemen met de cliënte van klager, tevens zijn werkgever, en daarmee te trachten klager te beletten om op onafhankelijke wijze zijn beroep uit te oefenen, op onbehoorlijke wijze de zaak te beïnvloeden en klager persoonlijk te schaden door zich te mengen in de goede relatie die klager met zijn werkgever heeft.
3.2 Klager stelt dat verweerder door te handelen zoals hij deed Gedragsregel 18 heeft overtreden nu hij verweerder geen toestemming had gegeven om rechtstreeks in contact te treden met klagers cliënte.
4 VERWEER
4.1 Verweerder geeft aan dat hij op 18 maart 2013 contact heeft gezocht met de direct leidinggevende van klager omdat hij het taalgebruik dat klager in zijn e-mailcorrespondentie jegens hem bezigde ongepast en aanmatigend vond. Verweerder stelt dat hij het hoofdkantoor van [naam werkgever klager] heeft gebeld met het verzoek hem door te verbinden met het hoofd juridische zaken. Toen hij de heer mr. P. aan de telefoon kreeg heeft hij geïnformeerd of mr. P. de direct leidinggevende van klager was waarna hij zijn verhaal heeft gedaan.
4.2 Verweerder stelt dat hij met mr. P. niet inhoudelijk heeft gesproken over de zaak. Hij heeft mr. P. enkel aangesproken op het gedrag c.q. functioneren van klager, hij heeft mr. P. verteld dat hij niet gediend is van de toon die klager bezigde in zijn correspondentie en dat hij van mening was dat de handelwijze van klager de behandeling van de zaak niet ten goede kwam.
4.3 Tot slot wijst verweerder erop dat in deze kwestie niet [naam werkgever klager] klagers cliënte was maar twee dochtermaatschappijen van [naam werkgever klager]. Door zich met mr. P. in verbinding te stellen heeft hij derhalve niet rechtstreeks contact opgenomen met klagers cliënte.
5 BEOORDELING
5.1 Gedragsregel 18 bepaalt dat een advocaat die zich in verbinding wil stellen met een wederpartij, waarvan hij weet dat deze wordt bijgestaan door een advocaat, dit slechts doet door tussenkomst van die advocaat, tenzij deze hem toestemming geeft om zich rechtstreeks tot diens cliënt te wenden.
5.2 De raad overweegt dat de gedragsregels, waar klager zich op beroept, zijn vastgesteld in 1992. In 1992 was nog geen sprake van advocaten in loondienst. Sinds 1 mei 1997 is de balie geopend voor de zogeheten 'Cohen-advocaten'. De gedragsregels zien derhalve niet op de onderhavige situatie waarin sprake is van een advocaat die in loondienst is bij zijn cliënte.
5.3 De vraag is of verweerder door contact op te nemen met de direct leidinggevende van klager om te spreken over het taalgebruik, het gedrag en het functioneren van klager (anderszins) tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Daartoe overweegt de raad dat een goede beroepsuitoefening binnen de advocatuur gediend is met een onderlinge verhouding tussen advocaten die berust op vertrouwen en welwillendheid. Advocaten worden geacht zich te onthouden van al wat hun onderlinge verhouding kan verstoren.
5.4 Uit de inhoud van de e-mails tussen klager en verweerder spreekt geen sfeer van welwillendheid. Verweerder heeft ter zitting gesteld dat hij, hoewel hij van oordeel was dat de uitingen die klager had gedaan in zijn e-mails aan verweerder klachtwaardig waren, niet meteen een klacht bij de deken heeft willen indienen. Indien klager werkzaam was geweest op een advocatenkantoor met meerdere advocaten, zo heeft verweerder gesteld, dan zou hij contact hebben gezocht met de kantooroudste en indien klager zich nog in zijn stageperiode zou hebben bevonden zou hij contact hebben gezocht met zijn patroon. Nu deze opties niet mogelijk waren heeft verweerder contact gezocht met de leidinggevende van klager.
5.5 Verweerder heeft gesteld dat hij met mr. P. niet inhoudelijk over de zaak heeft gesproken. Het tegenovergestelde is niet komen vast te staan. Voorts is van belang dat gebleken is dat mr. P. geen beslissingsbevoegdheid had over de inhoud van de kwestie tussen de dochtermaatschappijen en de cliënte van verweerder.
5.6 De raad betrekt tot slot bij zijn oordeel dat het in het belang van de beroepsgroep wordt geacht dat correctiemechanismen ten aanzien van onderlinge klachten van advocaten over elkaars gedragingen en uitlatingen ook op een meer informele wijze, buiten de formele kaders van het tuchtrecht, mogelijk dienen te zijn. Daartoe behoort vanouds de mogelijkheid om zich te wenden tot de 'kantooroudste' teneinde via deze weg tot een oplossing van het onderling gerezen ongenoegen te komen. De enkele omstandigheid dat sprake is van een advocaat in dienstbetrekking, als bedoeld in de Verordening op de advocaat in dienstbetrekking, en waarbij de advocaat in dienst is van zijn cliënt, staat daaraan niet in de weg. Een andere opvatting zou overigens betekenen dat deze correctiemogelijkheid in het ene geval wel en in het andere geval niet open zou staan, afhankelijk van het antwoord op de vraag of sprake is van een Cohen-advocaat.
5.7 Tegen deze achtergrond bezien is de raad van oordeel dat verweerder niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door telefonisch contact te zoeken met mr. P. De klacht is derhalve ongegrond.
BESLISSING
De raad van discipline:
verklaart de klacht ongegrond.
Aldus gewezen door mr. M.F.J.N. van Osch, voorzitter, mrs. E. Bige, H. Dulack, P.J.F.M. de Kerf en E.A.T.M. Steverink, leden, bijgestaan door mr. H.A.M. Ritsma-Hartman als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 3 februari 2014.
griffier voorzitter
Deze beslissing is in afschrift op 5 februari 2014 per aangetekende brief verzonden aan:
- klager
- verweerder
en per gewone post aan:
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.