Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

15-09-2014

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2014:222

Zaaknummer

R. 4333/13.240

Inhoudsindicatie

Het betreft een verzetbeslissing. De raad onderschrijft, voor zover klaagster de klachtonderdelen heeft gehandhaafd, de beoordeling van de plaatsvervangend voorzitter.

Inhoudsindicatie

De Raad merkt ten overvloede op dat hij slechts een oordeel kan vellen over klachtonderdelen, die reeds door de deken in het kader van het dekenonderzoek verzocht zijn. De door klaagster in haar verzetschrift voor het eerst opgeworpen klachten kunnen niet beoordeeld worden door de raad.

Inhoudsindicatie

Het verzet wordt ongegrond verklaard.

Uitspraak

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief aan de raad van 17 september 2013 met kenmerk K104 2013, door de raad ontvangen op 18 september 2013, heeft de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 Bij beslissing van 16 oktober 2013 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad de klacht kennelijk ongegrond verklaard, welke beslissing op

17 oktober 2013 aan partijen is verzonden.

1.3 Bij brief gedateerd 31 oktober 2013 heeft klaagster verzet ingesteld tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter. 

1.4 Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 16 juni 2014 in aanwezigheid van klaagster en verweerster met haar gemachtigde, tevens kantoorgenote, mr. N. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.5 De raad heeft kennisgenomen van:

 - de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop

   de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven;

 - het verzetschrift van klaagster d.d. 31 oktober 2013.

 

2 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht en het verzet wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan:

2.1 Verweerster behartigt de belangen van klaagsters voormalige echtgenoot in een geschil met klaagster over de nakoming van een omgangsregeling.

2.2 Bij vonnis in kort geding van de Rechtbank Overijssel van 24 april 2013 is de cliënt van verweerster veroordeeld tot nakoming van de door het Gerechtshof ’s-Gravenhage bij beschikking van 6 juni 2012 vastgestelde omgangsregeling, onder verbeurte van een dwangsom.

2.3 Bij brieven van 17 maart 2013 en 21 mei 2013 heeft klaagster bij de deken een klacht tegen verweerster ingediend.

 

3 KLACHT EN VERZET

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster is van mening dat verweerster zich schuldig heeft gemaakt aan misleiding van de rechter, althans daaraan haar medewerking heeft verleend. Meer in het bijzonder verwijt klaagster verweerster dat zij:

a. niet wenst dat klaagster rechtstreeks met haar in contact treedt, terwijl de voormalig advocaat van klaagster dit eist;

b. in brieven van 22 februari 2013 en 4 maart 2013 aan klaagsters advocaat diverse onjuistheden heeft meegedeeld, op grond waarvan verweerster meent dat het de voormalig echtgenoot van klaagster vrijstaat zich niet aan de beschikking van het Gerechtshof ’s-Gravenhage betreffende de omgangsregeling met betrekking tot de minderjarige zoon van partijen te houden (verweerster baseert zich ten onrechte op berichten van de school, de huisarts en het Advies en Meldpunt Kindermishandeling (AMK). AMK heeft betwist klaagsters voormalig echtgenoot het advies gegeven te hebben de omgangsregeling niet te volgen;

c. veel te lichtvaardig het onjuiste standpunt van haar cliënt gevolgd heeft en verzuimd heeft de juistheid van de stellingen van haar cliënt te onderzoeken;

d. klaagster en haar zoon daardoor schade heeft toegebracht (gemiste vakanties);

e. ten onrechte in een kort gedingprocedure bij de voorzieningenrechter van de Rechtbank Overijssel heeft gesteld dat klaagster een kinderontvoerder is;

f. op of na 26 april 2013 haar cliënt op onjuiste gronden heeft geadviseerd tegen klaagster en haar partner strafrechtelijke aangifte te doen, om reden dat klaagster en haar partner de omgangsregeling nakomen;

g. tijdens de zitting in kort geding op 28 maart 2013 ten onrechte heeft gesteld dat klaagster een klachtprocedure tegen het AMK is gestart;

h. zich tot klaagsters advocaat heeft gewend met het verzoek klaagster te bewegen tot het intrekken van de tegen haar ingediende klacht;

i. bij brief van 26 maart 2013 aan de gemeente Enschede klaagsters persoonsgegevens heeft proberen op te vragen, terwijl zij zich daarvoor tot klaagsters advocaat had kunnen wenden;

j. in strijd met de haar bekende rechterlijke uitspraak (beschikking gerechtshof 30 januari 2012), waaruit blijkt dat er van kinderontvoering geen sprake is geweest, ter zitting van 28 maart 2013 van het kort geding heeft gesteld dat klaagster verdacht is van kinderontvoering;

k. in vijf gerechtelijke procedures lasterlijke uitlatingen gedaan heeft, inhoudende dat klaagsters huidige partner ongewenste toenadering zoekt met klaagsters zoon tijdens zijn bezoeken aan klaagster;

l. op onjuiste gronden haar cliënt geadviseerd heeft strafrechtelijke aangifte tegen klaagster te doen;

m. de door de rechter vastgelegde omgangsregeling onjuist interpreteert, hetgeen onder meer leidt tot ongemak en hoge kosten voor klaagster en haar advocaat;

n. zonder enige verificatie zeer ernstige, maar ongegronde, beschuldigingen aan het adres van klaagster over kindermishandeling heeft geuit. Door namens haar cliënt onjuiste bezoekdata van klaagsters zoon aan klaagster aan te bieden, zal haar cliënt niet alleen dwangsommen verschuldigd zijn, maar zet zij ook klaagsters zoon ten onrechte onder hoge druk.

3.2 In het verzet heeft klaagster alleen de klachten tegen verweerster gehandhaafd die zien op de relatie tussen haar en haar advocaat. In het verzet heeft klaagster gewezen op nieuwe omstandigheden die zich na behandeling van de klacht door de deken hebben voorgedaan.

 

4 BEOORDELING

4.1 Gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting onderschrijft de raad – voor zover klaagster de klachtonderdelen heeft gehandhaafd – de beoordeling van de plaatsvervangend voorzitter. Hetgeen klaagster in het verzet heeft aangevoerd is niet meer dan een uitwerking en herhaling van de eerdere klacht en dit leidt niet tot een ander oordeel dan de plaatsvervangend voorzitter heeft gegeven. Ten overvloede merkt de raad op dat de raad slechts een oordeel kan vellen over klachtonderdelen, die reeds door de deken in het kader van het dekenonderzoek onderzocht zijn. De door klaagster in haar verzetschrift voor het eerst opgeworpen klachten, kunnen niet beoordeeld worden door de raad.

 

5. BESLISSING

De raad van discipline verklaart het verzet ongegrond.

 

Aldus gewezen door mr. M.F. Baaij, voorzitter, mrs. P.O.M. van Boven-de Groot, W.P. Brussaard, R. de Haan, T. Hordijk, leden, bijgestaan door mr. A.H. van Haga als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van

15 september 2014.

griffier voorzitter                     

 

 

 

Deze beslissing is in afschrift op 16 september 2014 per aangetekende brief verzonden aan:

- klaagster

- verweerster

- de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan geen hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld.