Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

16-12-2014

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2014:355

Zaaknummer

14-326NN

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht tegen advocaat in de hoedanigheid van griffier van de Raad van Discipline kennelijk ongegrond. Geen sprake van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen.

Uitspraak

Beslissing van 16 december 2014

in de zaak 14-326NN

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:

verweerster

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Nederland van 24 november 2014 met kenmerk 2014 KNN 171, door de raad ontvangen op 25 november 2014, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1 FEITEN

1.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

1.2 Bij brief van 24 mei 2013, gericht aan de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden (hierna: de raad), heeft klager een klacht ingediend tegen mr. M, in zijn hoedanigheid van deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Overijssel.

1.3 Bij voorzittersbeslissing van 9 september 2013 is de onder 1.2 bedoelde klacht kennelijk ongegrond verklaard. Bij brief van 21 september 2013 heeft klager tegen deze voorzittersbeslissing verzet ingesteld. Op 12 september 2014 is dit verzet behandeld, waarbij verweerster is opgetreden als griffier. Ter gelegenheid van de behandeling van het verzet heeft klager ter zitting een wrakingsverzoek gedaan.

1.4 Bij brief van 29 september 2014 heeft verweerster een afschrift van het proces-verbaal van de zitting aan klager doen toekomen.

1.5 Bij brief van 1 oktober 2014 aan verweerster heeft klager bezwaar gemaakt en geprotesteerd tegen de inhoud van het proces-verbaal. Klager heeft verweerster in gebreke gesteld en om herziening verzocht en verzocht om zijn wrakingsnotitie met bijlagen binnen 7 dagen na dagtekening van zijn brief aan de wrakingskamer voor te leggen en hem zulks te bevestigen. Op deze brief is zijdens verweerster niet gereageerd.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat verweerster in haar hoedanigheid van griffier:

a) een proces-verbaal heeft opgemaakt van de zitting van 12 september 2014, welk proces-verbaal niet naar waarheid is opgetekend;

b) heeft nagelaten de wrakingsnotitie in het proces-verbaal van de zitting in te lassen en zodoende de aan de wraking ten grondslag liggende feiten en omstandigheden onbevoegd heeft beperkt;

c) onbevoegd op klagers wettelijke plicht om alle aan de wraking ten grondslag liggende feiten en omstandigheden tegelijk in te brengen, heeft ingebroken.

2.2 Ter toelichting op klachtonderdeel a) heeft klager gesteld dat het proces-verbaal gebreken, onjuistheden en misslagen bevat en correcties en aanvullingen ontbeert, zoals genoemd in zijn ingebrekestelling als hiervoor onder 1.5 bedoeld.

2.3 Met een beroep op bepalingen uit het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, het Burgerlijk Wetboek en de Grondwet heeft klager ten aanzien van de klachtonderdelen b) en c) toegelicht dat verweerster onbevoegd en in strijd met de goede trouw de in zijn wrakingsnotitie opgenomen stellingen en overwegingen niet of niet volledig in het proces-verbaal heeft opgenomen, waardoor de inhoud van het proces-verbaal nietig is en waardoor klager wordt gehinderd in zijn recht om zijn klacht aan een onpartijdige en objectieve tuchtrechter voor te leggen. Bovendien blijkt uit de eerder jegens verweerster door klager ingediende klacht dat verweerster volhardt in deze tuchtrechtelijk verwijtbare handelingen.

3 VERWEER

3.1 Verweerster heeft er op gewezen dat het proces-verbaal wordt opgemaakt onder verantwoordelijkheid van de voorzitter. Verder heeft zij opgemerkt dat zij zich er niet van bewust is dat zij relevante stellingen en argumenten van klager niet zou hebben opgetekend. Bovendien kan zij zich niet herinneren dat de voorzitter klager op de zitting heeft gevraagd een korte toelichting te geven omdat klager toen uitgebreide aantekeningen overlegde. Klager heeft ook niet aangegeven wat er ontbreekt in het proces-verbaal en wat daarin onjuist zou zijn, aldus verweerster. Ten slotte heeft verweerster er op gewezen dat de wrakingsnotitie aan het dossier is toegevoegd en derhalve deel uitmaakt van de stukken die betrekking hebben op het wrakingsverzoek.  

4 BEOORDELING

4.1 De klachten hangen samen en lenen zich voor gezamenlijke beoordeling.

4.2 De voorzitter neemt tot uitgangspunt dat het in artikel 46 en volgende van de Advocatenwet geregelde tuchtrecht betrekking heeft op het handelen en nalaten van advocaten als zodanig en beoogt een behoorlijke beroepsuitoefening te waarborgen. Maar ook wanneer een advocaat optreedt in een andere hoedanigheid dan die van advocaat, blijft voor hem het advocatentuchtrecht gelden. Indien hij zich bij de vervulling van die andere functie zodanig gedraagt dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad, zal in het algemeen sprake zijn van handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt waarvan hem een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Dit betekent dat, aangezien de klachten uitsluitend betrekking hebben op gedragingen van verweerster in haar hoedanigheid van griffier van de raad van discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden (locatie Noord) de toetsing daarvan aan de hand van voormeld criterium dient te geschieden. 

4.3 Verweerster heeft er terecht op gewezen dat de inhoud van het proces-verbaal onder de verantwoordelijkheid van de voorzitter valt, zodat haar alleen al om die reden ten aanzien van de inhoud van het proces-verbaal tuchtrechtelijk geen verwijt kan worden gemaakt.

4.4 Ook overigens is de voorzitter uit de bij dit klachtdossier behorende stukken en gemeten naar de hiervoor onder 4.2 genoemde maatstaf niet  gebleken dat verweerster met haar handelwijze in haar hoedanigheid van griffier van de Raad van Discipline  het vertrouwen in de advocatuur heeft geschaad..

4.4 De klacht is mitsdien in alle onderdelen kennelijk ongegrond.

BESLISSING

De voorzitter verklaart de klacht in alle onderdelen kennelijk ongegrond.

Aldus gewezen door mr. J. Blokland, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. L.H. Rammeloo als griffier op 16 december 2014.

griffier  voorzitter

 

Deze beslissing is in afschrift op 18 december 2014 per aangetekende post verzonden aan:

- klager 

en per gewone post aan:

- klager

- verweerster

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Nederland

Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kunnen klager en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Nederland binnen veertien dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam, Postbus 75265, 1070 AG Amsterdam (fax: 020-7954275). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 14 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de veertiende dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de raad van discipline. Verlenging van de termijn van 14 dagen is niet mogelijk.