Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

25-08-2014

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2014:241

Zaaknummer

R. 4427/14.13

Inhoudsindicatie

Kwaliteit van de dienstverlening van advocaat gedeeltelijk onder de maat. Het niet informeren van de cliënt dat cassatie is ingesteld, kan niet worden afgedaan met het aanbieden van excuses.

Inhoudsindicatie

Klacht gedeeltelijk gegrond, maatregel berisping.

Uitspraak

 

1. VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief van 10 januari 2014 aan de Raad van Discipline met kenmerk K309 2013 bm/ksl, door de raad ontvangen op 13 januari 2014, heeft de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 De klacht is behandeld ter zitting van 23 juni 2014 van de raad, in aanwezigheid van de gemachtigde van klaagster, de heer V., wonende te N, en verweerster. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3 De raad heeft kennis genomen van de stukken die op grond van het bepaalde in artikel 49 lid 2 van de Advocatenwet ten kantore van de griffier ter inzage hebben gelegen.

 

2 FEITEN

2.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2 Verweerster heeft de belangen van klaagster behartigd in het kader van onder meer een wijzigingsprocedure partneralimentatie.

2.3 Klaagster en haar voormalige echtgenoot hebben in het kader van de afwikkeling van de voorgenomen echtscheiding een echtscheidingsconvenant getekend op 29 augustus 2006. Voor zover in deze relevant is ten aanzien van de partneralimentatie tussen partijen het volgende overeengekomen:

“Gelet op de huidige inkomenspositie van de man, komen partijen overeen dat er vooralsnog geen partneralimentatie zal worden betaald. Zodra de man weer een eigen inkomen verwerft, zullen partijen in overleg met een advocaat bezien in hoeverre er een bedrag aan partneralimentatie kan worden betaald. In hoeverre er daadwerkelijk een bedrag aan alimentatie zal kunnen worden betaald is afhankelijk van de behoefte van de vrouw en de draagkracht van de man. Partijen zullen ter bepaling hiervan aan elkaar de benodigde inkomensgegevens doen toekomen. Een schriftelijk verzoek hiertoe zal binnen twee weken na dagtekening moeten worden gehonoreerd.”

2.4 Klaagster heeft zich tot verweerster gewend toen zij meende dat er sprake was van gewijzigde omstandigheden.

2.5 Verweerster heeft namens klaagster op 7 maart 2008 een verzoek tot wijziging c.q. vaststelling van partneralimentatie ad € 5.000,00 per maand ingediend bij de rechtbank Den Haag.

2.6 Bij brief van 25 augustus 2008 heeft verweerster namens klaagster overgelegd: drie salarisstroken, de aanzegging van de door klaagster maandelijks verschuldigde huurpenningen, de hoogte van de premie zorgverzekering en de aangifte IB over de jaren 2006 en 2007.

2.7 Bij beschikking van 14 oktober 2008 van de rechtbank Den Haag is geoordeeld dat klaagster zich in haar verzoek heeft gebaseerd op miskenning van de wettelijke maatstaven en dat zij een aanvullend beroep op grove miskenning van de wettelijke maatstaven heeft gedaan, waarbij klaagster gesteld zou hebben dat zij ten tijde van het ondertekenen van het convenant niet op de hoogte was van de ontslagvergoeding die de man heeft ontvangen tot een bedrag van € 146.000,--.

2.8 De rechtbank heeft de door de vrouw voorgestelde – eerst bij repliek correct aangegeven – wijziging van de grondslag tardief geoordeeld. Ter zitting is gebleken dat klaagster ten tijde van het ondertekenen van het convenant wel bekend was met de omstandigheid dat haar voormalig echtgenoot een ontbindingsvergoeding had ontvangen en dat deze vergoeding in het convenant is verwerkt.

2.9 De rechtbank heeft klaagster niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek.

2.10 Tegen deze beschikking heeft verweerster namens klaagster hoger beroep ingesteld.

2.11 Het gerechtshof Den Haag heeft bij brief van 25 mei 2009 aan verweerster verzocht om, onder meer, een behoefteberekening te overleggen met alle daaraan ten grondslag liggende stukken.

2.12 Het gerechtshof Den Haag heeft bij beschikking van 2 december 2009 ten laste van de voormalige echtgenoot van klaagster een alimentatie voor klaagster bepaald van € 861,-- per maand voor de periode 18 februari 2008 tot 1 januari 2009 en van € 1.046,-- per maand met ingang van 1 januari 2009.

2.13 De voormalig echtgenoot van klaagster heeft cassatie ingesteld tegen deze beschikking. In de cassatieprocedure heeft de voormalig echtgenoot van klaagster geklaagd over het feit dat het gerechtshof ten onrechte is voorbijgegaan aan de stelling van de voormalig echtgenoot van klaagster dat klaagster geen behoefte heeft aan alimentatie, althans dat het gerechtshof niet heeft gemotiveerd dat de vrouw behoefte heeft aan de door het gerechtshof vastgestelde alimentatie.

2.14 Bij beschikking van 9 december 2011 heeft de Hoge Raad het middel van cassatie van de echtgenoot van klaagster gegrond geacht en de beschikking van het gerechtshof vernietigd en de zaak verwezen naar het gerechtshof Amsterdam. Voor zover in deze relevant heeft de Hoge Raad geoordeeld:

“ … De klacht is gegrond. Mocht het hof in rov. 8 (zie hiervoor in 3.2) als zijn oordeel tot uitdrukking hebben gebracht dat de aldaar door hem geciteerde zinsnede in het beding meebrengt dat de man, zodra hij weer voldoende draagkracht heeft, alimentatie zal betalen ongeacht de behoefte daaraan van de vrouw, dan is zulks onbegrijpelijk in het licht van de daarop volgende zinsnede in het beding (zie hiervoor in 3.1 onder (i)), waarin uitdrukkelijk is bepaald dat mede van de behoefte van de vrouw afhankelijk is in hoeverre daadwerkelijk een bedrag aan alimentatie zal kunnen worden betaald. Mocht het hof zulks niet hebben miskend, dan is zonder nadere motivering, die ontbreekt, onbegrijpelijk op grond waarvan het hof is voorbijgegaan aan het verweer van de man dat de vrouw, die een eigen inkomen verwerft, geen behoefte heeft aan alimentatie.”

2.15 Verweerster heeft nagelaten klaagster op de hoogte te stellen van het feit dat er cassatie was ingesteld.

2.16 Bij brief van 19 december 2011 heeft verweerster klaagster de beschikking van de Hoge Raad doen toekomen.

2.17 Bij e-mail van 24 augustus 2013 heeft de gemachtigde van klaagster een klacht ingediend tegen verweerster.

 

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Meer in het bijzonder verwijt klaagster verweerster dat zij haar belangen niet naar behoren heeft behartigd door:

a. haar onprofessioneel te verdedigen;

b. foutief heeft gehandeld;

c. niet heeft gereageerd op de verzoeken van de rechtbank en het hof;

d. klaagster niet dan wel niet volledig heeft geïnformeerd over de procesvoortgang en haar keuzemogelijkheden ten aanzien van de te voeren procedures.

 

4 VERWEER

Ten aanzien van de klachtonderdelen a, c en d

4.1 Verweerster heeft betwist dat zij onprofessioneel de belangen van klaagster zou hebben behartigd dan wel niet heeft gereageerd op verzoeken van de rechtbank dan wel klaagster niet dan wel onvolledig zou hebben geïnformeerd over de procesvoortgang en haar keuzemogelijkheden ten aanzien van de te voeren procedures. Verweerster heeft gesteld dat zij altijd overleg met haar cliënte heeft gepleegd voorafgaande aan de zitting. Voorts was klaagster na afloop van het hoger beroep blij met het resultaat. Verweerster heeft gesteld dat zij klaagster heeft geadviseerd naar het gerechtshof Amsterdam te gaan en dat zij op verzoek van klaagster heeft geprobeerd een oplossing in der minne te bereiken. Klaagster heeft er zelf voor gekozen niet op haar advies in te gaan. Dat kan verweerster niet worden verweten.

Ten aanzien van klachtonderdeel b

4.2 Verweerster heeft erkend dat zij klaagster heeft verzuimd te melden dat haar voormalige echtgenoot cassatie had ingesteld. Verweerster stelt hiervoor haar excuses te hebben aangeboden. Verweerster heeft klaagster na het wijzen van de beschikking van de Hoge Raad geadviseerd de zaak aan het gerechtshof Amsterdam voor te leggen.

 

5 BEOORDELING

Ontvankelijkheid 

5.1 Ter zitting is door de gemachtigde van klaagster onbetwist gesteld dat klaagster pas in 2013 bekend is geworden met de gestelde fouten van verweerster. De klacht is dan ook ontvankelijk.

Ten aanzien van klachtonderdelen a en c

5.2 Voorop dient te staan dat de tuchtrechter gezien het bepaalde in artikel 46 Advocatenwet mede tot taak heeft de kwaliteit van de dienstverlening aan een cliënt te beoordelen indien deze daar over klaagt. Wel zal de tuchtechter rekening hebben te houden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes – zoals over procesrisico en kostenrisico – waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en de keuzes waar hij voor kan komen te staan, zijn niet onbeperkt, maar worden begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt.

Tot die professionele standaard behoort het inschatten van de slagingskans van een aanhangig te maken procedure en de cliënt daarover te informeren. De cliënt dient door de advocaat gewezen te worden wat in zijn zaak de proceskansen zijn en het kostenrisico is. Voorts dienen processtukken te voldoen aan de redelijkerwijs daar aan te stellen eisen.

5.3 Uit de stukken volgt niet dat verweerster een behoefteberekening aan de rechtbank en/of het gerechtshof heeft overgelegd, terwijl daar wel om is verzocht en in het kader van het verzoek tot vaststelling van de alimentatie ook noodzakelijk is. Indien het niet mogelijk is om op basis van een netto gezinsinkomen een behoefte vast te stellen, dient dit te geschieden op basis van stukken waaruit de behoefte van de verzoekende partij blijkt. Het lag op de weg van verweerster haar cliënte, klaagster, te begeleiden in het opstellen van een dergelijke behoefteberekening. Niet is gebleken dat verweerster zulks heeft gedaan. Voorts is komen vast te staan dat verweerster evenmin op verzoek van de rechtbank en het gerechtshof de gevraagde behoefteberekening heeft overgelegd.

 Deze klachtonderdelen zijn derhalve gegrond.

Ten aanzien van klachtonderdeel b

5.4 Verweerster heeft erkend dat zij klaagster niet heeft geïnformeerd over het feit dat de wederpartij cassatie heeft ingesteld van de beschikking van het gerechtshof van 2 december 2009. Deze misslag valt verweerster aan te rekenen. Te meer gegeven de omstandigheid dat klaagster op dat moment niet op de hoogte was van het feit dat de bijdrage die zij per maand ontving mogelijk terug moest worden betaald. Bij het maken van een dergelijke fout volstaat het aanbieden van excuses niet. Dit klachtonderdeel is gegrond.

Ten aanzien van klachtonderdeel d

5.5 Op basis van de stukken kan niet worden vastgesteld dat verweerster, met uitzondering van de kwestie omtrent de cassatie, klaagster onvoldoende heeft geïnformeerd over de procesvoortgang en de keuzemogelijkheden ten aanzien van de te voeren procedures. Uit bijlage 5 (brief van 25 oktober 2008) en bijlage 12 (een brief van 19 december 2011 met bijlagen) bij de klacht volgt dat verweerster klaagster wel degelijk op de hoogte heeft gehouden van de procedures en haar heeft toegelicht hoe met bepaalde keuzemogelijkheden om te gaan. Dit klachtonderdeel mist feitelijk grondslag en is dan ook ongegrond.

5.6 Gelet op het vorenstaande dient klachtonderdeel d ongegrond en de klachtonderdelen a, b en c gegrond te worden verklaard onder oplegging van na te melden maatregel.

 

6 MAATREGEL

 Gelet op de aard en de ernst van de begane overtredingen en het feit dat verweerster slechts gedeeltelijk inzicht heeft getoond in de onjuistheid van haar handelen, acht de raad de maatregel van berisping passend en geboden.

7 BESLISSING

De Raad van Discipline:

-  verklaart klachtonderdeel d ongegrond en de klachtonderdelen a, b en c gegrond en legt ter zake aan verweerster de maatregel van berisping op.

Aldus gewezen door jhr.mr. A.W. Beelaerts van Blokland, plaatsvervangend voorzitter, mrs. M.G. van den Boogerd, W.J. Hengeveld, P.J.E.M. Nuiten, P.C.M. van Schijndel, leden, bijgestaan door mr. M. Boender-Radder als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 25 augustus 2014.

griffier voorzitter                     

 

Deze beslissing is in afschrift op 27 augustus 2014 per aangetekende brief verzonden aan:

- klaagster

- verweerster

- de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

- klaagster

- verweerster

- de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.  Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 9679, 4801 LT  Breda

b.  Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Thorbeckeplein 8, 4812 LS Breda.

Indien u bij de griffie van het Hof van Discipline een stuk wenst af te geven en daarvoor een ontvangstbewijs wenst te ontvangen, dient u tijdig contact op te nemen teneinde er zeker van te zijn dat het stuk onder verkrijging van de ontvangstbevestiging kan worden afgegeven.

c.  Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl