Rechtspraak
Uitspraakdatum
16-06-2014
ECLI
ECLI:NL:TADRAMS:2014:152
Zaaknummer
14-138A
Inhoudsindicatie
Voorzittersbeslissing. Klacht tegen advocaat wederpartij deels kennelijk niet-ontvankelijk en deels kennelijk ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van 16 juni 2014
in de zaak 14-138A
naar aanleiding van de klacht van:
1. mevrouw
2. de heer
3. de heer
klagers
tegen:
de heer mr.
advocaat te Amsterdam
verweerder
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam van 23 mei 2014 met kenmerk 4014-0002, door de raad ontvangen op 26 mei 2014, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.
1 FEITEN
1.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.
1.2 Klagers zijn verwikkeld in geschillen over de nalatenschap van hun moeder en broer met twee van hun zusters. Verweerder heeft een van de zusters bijgestaan in een procedure, eerst in eerste aanleg en vervolgens in hoger beroep. In eerste aanleg stond verweerder ook de andere zuster van klagers bij, maar deze is niet in hoger beroep gekomen van de beslissing in eerste aanleg. Klagers hebben reeds eerder geklaagd over verweerder. Klagers klagen thans over het optreden van verweerder in hoger beroep. De procedure in hoger beroep is geëindigd in een schikking.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat verweerder:
a) stukken aan het gerechtshof heeft doorgezonden zonder controle voorafgaande aan verzending;
b) de producties bij memorie van grieven niet tijdig heeft overgelegd;
c) heeft gehandeld in strijd met gedragsregel 7, leden 2 en 4 en verder, door in hoger beroep op te treden tegen mevrouw X, die in eerste aanleg zijn cliënte was;
d) door het opstellen van nodeloze althans onware grieven de financiële middelen van klagers zodanig tracht uit te putten dat klagers de procedure niet kunnen voortzetten;
e) in weerwil van door verweerder ontvangen andersluidende stukken bij memorie van grieven stelt dat zijn cliënte in deeltijd werkte;
f) in weerwil van door verweerder ontvangen andersluidende stukken bij memorie van grieven stelt dat zijn cliënte bedragen heeft bespaard terwijl uit de andersluidende stukken blijkt dat zijn cliënte een bedrag groot € 100.000 heeft onttrokken aan de nalatenschap;
g) stukken aan het gerechtshof als productie 1 heeft overgelegd die pretenderen van een boekhouder te zijn doch die door de cliënte van verweerder zijn opgesteld;
h) aan het gerechtshof een door de cliënte van verweerder gemanipuleerde
e-mail van een levensverzekeraar heeft overgelegd;
i) in de memorie onnodig grievend taalgebruik heeft gebezigd;
j) in weerwil van de waarheid stelt dat zijn cliënte beschikte en beschikt over voldoende volmachten van erfgenamen in de procedure die voor het gerechtshof dient, zonder deze volmachten te overleggen;
k) aan het gerechtshof heeft medegedeeld dat een overzicht, opgesteld door mr. Y, is opgesteld op basis van gegevens van de cliënte van verweerder terwijl dit niet het geval is, zoals door de rechtbank is vastgesteld bij vonnis;
l) onduidelijkheid heeft gezaaid door in weerwil van de waarheid te stellen dat notaris D een financiële compensatie heeft betaald aan de erven;
m) in weerwil van de waarheid beweert dat successierecht is betaald door zijn cliënte terwijl uit een door verweerder overgelegde productie het tegendeel blijkt;
n) in weerwil van de waarheid beweert dat een bedrag groot € 5.637,75 niet is ontvangen door zijn cliënte, terwijl uit productie 9 bij de memorie van grieven het tegendeel blijkt;
o) namens zijn cliënte een beroep doet op een onrechtmatige machtiging, terwijl verweerder door eenvoudig onderzoek had kunnen weten dat de machtiging onrechtmatig is;
p) verwarring zaait door een brief te overleggen;
q) in een authentieke akte valse opgave doet van feiten met het oogmerk die akte te gebruiken als ware de opgave in overeenstemming met de waarheid;
r) namens mevrouw X, die in eerste aanleg zijn cliënte was, in hoger beroep zonder gevolmachtigd te zijn een vaststellingsovereenkomst heeft ondertekend;
s) heeft gelogen over het zich stellen door de advocaat van de wederpartij als advocaat van mevrouw X;
t) het intrekken door klagers van klachtprocedures tegen verweerder als voorwaarde heeft gesteld om tot en regeling in der minne te kunnen komen met alle partijen;
u) in het algemeen niet de moeite neemt om de door zijn cliënte aan hem ter beschikking gestelde stukken naar behoren te bestuderen en testamenten niet heeft vergeleken;
v) in strijd handelt met gedragsregels 30, 31 en 38.
3 VERWEER
3.1 Verweerder voert tegen de klacht verweer. Op de inhoud daarvan zal hierna, voor zover van belang, worden ingegaan.
4 BEOORDELING
Ad klachtonderdelen c), r) en u)
4.1 Klachtonderdelen c) en r) zien op het handelen van verweerder in strijd met gedragsregel 7 door in hoger beroep op te treden tegen mevrouw X, die in eerste aanleg zijn cliënte was alsmede het zonder volmacht van mevrouw X namens haar ondertekenen van de vaststellingsovereenkomst. Met klachtonderdeel u) verwijten klagers verweerder dat hij in het algemeen niet de moeite neemt om de door zijn cliënte aan hem ter beschikking gestelde stukken naar behoren te bestuderen. Verweerder heeft aangevoerd dat klagers over deze feiten niet kunnen klagen wegens gebrek aan belang.
4.2 De voorzitter overweegt dat het in de Advocatenwet voorziene recht om een klacht in te dienen tegen een advocaat niet aan eenieder toe komt, doch slechts aan diegene die door het handelen of nalaten waarover wordt geklaagd rechtstreeks in zijn belang is of kan worden getroffen. Klagers hebben niet voldoende gemotiveerd gesteld in welk belang zij rechtstreeks zijn of kunnen worden getroffen door de in klachtonderdelen c), r) en u) aan verweerder verweten gedragingen. Dat belang is ook niet gebleken. De voorzitter zal klagers daarom in dit klachtonderdeel kennelijk niet-ontvankelijk verklaren.
4.3 Ten overvloede merkt de voorzitter op dat verweerder onvoldoende weersproken heeft gesteld dat hij met mevrouw X heeft besproken dat zij niet in hoger beroep wenste te verschijnen, maar dat zij hem wel had gemachtigd om een minnelijke regeling namens haar te ondertekenen.
Ad klachtonderdelen a), b), d), g), h), i), j), k), o), p) en v)
4.4 Deze klachtonderdelen hangen samen en kunnen gezamenlijk worden beoordeeld. In de kern zien de klachten op de wijze van procederen door verweerder in de hoger beroepsprocedure tussen klagers en de cliënte van verweerder.
4.5 De voorzitter stelt voorop dat nu de klacht gericht is tegen de advocaat van klagers’ wederpartijen heeft te gelden de door het hof van discipline gehanteerde maatstaf dat de advocaat van de wederpartij een grote mate van vrijheid toekomt om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.
4.6 Klagers verwijten verweerder met klachtonderdelen a) en b) dat hij stukken aan het gerechtshof heeft doorgezonden zonder controle vooraf, waardoor bij memorie van grieven aangekondigde producties niet tijdig zijn overgelegd. Verweerder heeft toegelicht dat de memorie van grieven tijdens zijn afwezigheid aan het gerechtshof is gezonden, waardoor hij een en ander niet zelf heeft kunnen controleren. Nadat hij door de advocaat van de wederpartij op deze omissie was gewezen, heeft hij de ontbrekende stukken alsnog in het geding gebracht, zonder dat zulks heeft geleid tot enige vertraging. De klachtonderdelen zijn van onvoldoende gewicht en dus kennelijk ongegrond. De klachtonderdelen g), h), i), j), k), o), p) en v) zijn ook kennelijk ongegrond. Met deze klachtonderdelen verwijten klagers verweerder dat hij in de hoger beroepsprocedure zich onnodig grievend heeft uitgelaten (ad i), stukken niet heeft overgelegd (ad j) dan wel stukken in het geding heeft gebracht die zijn gemanipuleerd of niet op juiste gegevens zijn gebaseerd (ad g, h, k, o en p). Met klachtonderdeel v) verwijten klagers verweerder zich als gevolg van bovenvermelde gedragingen schuldig te hebben gemaakt aan schending van gedragsregels 30, 31 en 38. Verweerder heeft gesteld dat de door hem in de hoger beroepsprocedure gebezigde uitlatingen het standpunt van zijn cliënte vertolken, zonder dat hij daarbij de grenzen van het toelaatbare heeft overschreden. Voorts betwist verweerder nadrukkelijk dat door hem in het geding gebrachte stukken zouden zijn gemanipuleerd of gebaseerd op onjuiste gegevens. Verweerder is afgegaan op het feitenmateriaal dat zijn cliënte hem heeft verschaft. Gelet op de hiervoor onder 4.5 genoemde maatstaf mocht verweerder afgaan op het feitenmateriaal dat zijn cliënte hem heeft verschaft, terwijl de voorzitter niet is gebleken van een uitzonderingsgeval als daarin bedoeld. Evenmin is uit de stukken gebleken dat verweerder anderszins door zijn wijze van procederen tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Ook deze klachtonderdelen zijn kennelijk ongegrond.
Ad klachtonderdelen e), f), l), m), n) en q)
4.7 Deze klachtonderdelen hebben betrekking op door verweerder in de hoger beroepsprocedure namens zijn cliënte ingenomen inhoudelijke standpunten. Klagers stellen dat verweerder deze standpunten in weerwil van de waarheid heeft ingenomen. De voorzitter overweegt dat klagers verweerder in feite verwijten dat hij namens zijn cliënte genoemde standpunten uitdraagt. Deze standpunten, wat daarvan ook zij, betreft de inhoud van het civielrechtelijke geschil dat klagers en hun wederpartij verdeeld houdt. Het is niet aan de tuchtrechter daarover te oordelen. Dat klagers het met het standpunt van de cliënte van verweerder niet eens zijn betekent nog niet dat verweerder met de vertolking van dat standpunt tuchtrechtelijk verwijtbaar handelt. Ten slotte overweegt de voorzitter dat uit de stukken en hetgeen partijen hebben aangevoerd ook overigens niet is gebleken dat verweerder de grenzen van de vrijheid die hem als advocaat in beginsel bij de behartiging van de belangen van een cliënt toekomt, gemeten naar de hiervoor onder 4.5 genoemde maatstaf, heeft overschreden.
Ad klachtonderdeel s)
4.8 Met dit klachtonderdeel verwijten klagers verweerder te hebben gelogen over het zich stellen door de advocaat van de wederpartij als advocaat van mevrouw X. Verweerder heeft onvoldoende weersproken gesteld dat de advocaat van klagers zich door een foute instructie op de rol mede namens mevrouw X heeft gesteld, welke instructie vervolgens door hem is hersteld. Het klachtonderdeel kan mitsdien niet slagen en is kennelijk ongegrond.
Ad klachtonderdeel t)
4.9 Ten slotte verwijten klagers verweerder dat hij het intrekken van klachtprocedures jegens hem als voorwaarde heeft gesteld om tot een regeling in der minne te kunnen komen met alle partijen. Niet alleen heeft verweerder zulks gemotiveerd betwist, er is de voorzitter ook niet van gebleken. Ook dit klachtonderdeel is mitsdien kennelijk ongegrond.
4.10 Ten overvloede merkt de voorzitter nog het volgende op. Aan het slot van hun klachtbrief geven klagers aan dat zij zich niet kunnen voorstellen dat de onderhavige klachten jegens verweerder (weer) worden afgedaan met een voorzittersbeslissing. Uit het voorgaande volgt dat dat de handelwijze van verweerder niet tuchtrechtelijk verwijtbaar is. Hoewel het optreden van verweerder door klagers kennelijk wel als zodanig wordt ervaren is dat toch niet voldoende om tot een tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen te kunnen concluderen.
BESLISSING
De voorzitter verklaart:
- klachtonderdelen c, r en u kennelijk niet-ontvankelijk;
- klachtonderdelen a, b, d t/m q, s, t, en v kennelijk ongegrond.
Aldus gewezen door mr. J. Blokland, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. L.H. Rammeloo als griffier op 16 juni 2014.
griffier voorzitter
Deze beslissing is in afschrift op 16 juni 2014 per aangetekende post verzonden aan:
- klagers
en per gewone post aan:
- klagers
- verweerder
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam
Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kunnen klagers en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam binnen veertien dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam, Postbus 75265, 1070 AG Amsterdam (fax: 020-7954275). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 14 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de veertiende dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de raad van discipline. Verlenging van de termijn van 14 dagen is niet mogelijk.