Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

03-10-2014

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2014:336

Zaaknummer

14-151

Inhoudsindicatie

Klager is ex-werknemer van een cliënte van verweerster. Klager klaagt onder meer over het feit dat verweerster hem ten tijde van het behandelen van een bepaalde zaak heeft beschouwd als directeur-bestuurder van haar cliënte terwijl hij dat feitelijk niet was. Verweerster had volgens klager het handelsregister moeten raadplegen. Klachten zijn kennelijk ongegrond/kennelijk niet-ontvankelijk. Hoewel het inderdaad beter was geweest wanneer verweerster het handelsregister had geraadpleegd levert het nalaten daarvan ten opzichte van klager geen tuchtrechtelijk verwijt op.

Uitspraak

Beslissing van 3 oktober 2014

in de zaak 14-151

naar aanleiding van de klacht van:

De heer [naam]

[adres]

klager

tegen:

mr. [naam]

advocaat te [plaats]

verweerster

De voorzitter van de raad van discipline (hierna “de voorzitter”) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland van 21 augustus 2014 met kenmerk 13-363 en van de stukken die zijn vermeld op de zich bij deze brief bevindende inventarislijst en zijn genummerd van 1 tot en met 44.

Bij beslissing van 4 september 2014 heeft de plaatsvervangend voorzitter van het hof van discipline op grond van het bepaalde in artikel 46a lid 3 Advocatenwet de behandeling van de klacht verwezen naar de raad van discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden omdat verweerster plaatsvervangend griffier is van de raad van discipline in het ressort Amsterdam. De klacht is op 5 september 2014 door de raad ontvangen.

1    FEITEN

1.1    Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

1.2    Verweerster is advocaat van de Stichting [naam stichting] (hierna: de Stichting) en van de besloten vennootschap [naam B.V.] B.V. (hierna [XXX]). De Stichting [naam stichting] (hierna: de stichting) is 100% aandeelhouder van [XXX]. De stichting biedt ondersteuning bij toepassing van de regels op grond van de Wet Verbetering Poortwachter aan bedrijven waarmee de stichting overeenkomsten sluit. Namens de bedrijven sluit de stichting uitvoeringsovereenkomsten met dienstverleners. Eigenaar van de stichting is de heer K.

1.3    [XXX] heeft op 1 maart 2012 een overeenkomst gesloten met [B.V. van een derde partij] (hierna: [B.V. derde partij]) waarbij [XXX] aan [B.V. DERDE PARTIJ] het recht verleende om onder haar handelsnaam werkzaamheden onder meer op het gebied van verzuimmanagement uit te voeren. Deze overeenkomst is namens [XXX] ondertekend door klager.

1.4    Bij brief van 23 mei 2012 heeft [XXX] de overeenkomst met [B.V. DERDE PARTIJ] opgezegd tegen 31 juli 2012. Deze opzeggingsbrief is namens [XXX] ondertekend door klager.

1.5    [B.V. DERDE PARTIJ] heeft [XXX] op 21 september 2012 gedagvaard in verband met het feit dat [XXX] een deel van de door [B.V. DERDE PARTIJ] aan [XXX] gezonden facturen onbetaald had gelaten. De heer K. heeft verweerster verzocht namens [XXX] verweer te voeren in deze procedure.

1.6    De stichting had een vordering op [B.V. DERDE PARTIJ]. Omdat [XXX] in de procedure in reconventie deze vordering als tegenvordering wilde instellen heeft verweerster een akte van cessie opgesteld waarin de vordering van de stichting aan [XXX] werd gecedeerd. In deze akte van cessie is klager als bestuurder van [XXX] aangeduid.  Klager heeft deze akte op verzoek van verweerster ondertekend.

1.7    Medio oktober 2012 heeft verweerster een nieuwe akte van cessie opgemaakt omdat er in de eerdere versie een fout bleek te staan. Ook deze herstelakte van cessie is door klager namens [XXX] ondertekend.

1.8    Verweerster heeft zowel de heer K., de eigenaar van de stichting, als klager verzocht om commentaar te geven op de dagvaarding ten behoeve van de door haar te concipiëren conclusie van antwoord. Beiden hebben aan dit verzoek voldaan.

1.9    Bij vonnis van 14 november 2012 is door de kantonrechter een comparitie van partijen gelast. Ter voorbereiding op de comparitie, die gepland was op 21 januari 2013, heeft verweerster klager gevraagd om te reageren op de stellingen van [B.V. DERDE PARTIJ] die in een akte ingebracht waren in de procedure. Klager heeft in zijn e-mail d.d. 16 januari 2013 aan dit verzoek voldaan.

1.10    Op 17 januari 2013 heeft verweerster klager en de heer K. per e-mail een concept toegezonden van de pleitnota die zij had opgesteld voor de comparitie van 21 januari 2013. In deze e-mail heeft verweerster het volgende geschreven: “Wie van jullie vergezelt mij naar de zitting van maandag? Het is wel zaak dat één van jullie meekomt. Als [de heer K] meekomt, is volmacht van [klager] nodig.” Op deze e-mail heeft de heer K. gereageerd met de mededeling dat hij mee zou gaan en heeft hij verweerster verzocht om klager een volmacht te mailen. Verweerster heeft aan dit verzoek voldaan.

1.11    Bij e-mail van 18 januari 2013 heeft klager verweerster als volgt bericht: “Beste [voornaam verweerster], De bijgevoegde machtiging is niet relevant omdat ik geen bestuurder van het bedrijf ben geweest. Door [de heer K] is wel voorgesteld dat ik als directeur van de B.V. zou optreden, maar eea is nimmer formeel (en ook feitelijk) gerealiseerd. Ik verwijs u gemakshalve naar bijgevoegde online uittreksels uit het register KvK.

Tenslotte merk ik op dat de procedure [B.V. DERDE PARTIJ]- [XXX] B.V. een klassiek voorbeeld is van een volstrekt zinloze juridische exercitie voor de procespartijen en een onnodige belasting van de rechterlijke macht. Ik denk namelijk dat het gerecht niet de plaats is voor het uitvechten van persoonlijke frustraties en pesterijen.

Het staat u vrij om contact met mij op te nemen om aan u mijn mening toe te lichten.

Vriendelijke groet,”

1.12    Bij de stukken bevindt zich een e-mail d.d. 15 februari 2013 van klager aan de directeur van [B.V. DERDE PARTIJ] met een c.c. aan heer K. In deze e-mail staat onder meer: “Geachte heer [naam], beste [voornaam], Bij deze bied ik jou mijn excuses aan voor het feit dat ik, gegeven de omstandigheden binnen het [XXX], niet in een eerder stadium de voor jou relevante informatie heb verstrekt. Nu ik het [XXX] van [naam de heer  K.] per 01-01-2013 heb verlaten, iedereen die hem door heeft is vertrokken en vanaf 01 maart 2013 zit ons Napoleonnetje alleen in zijn bastion op de Bevelandseweg, kan ik open en eerlijk met iedereen over de zaken van de afgelopen periode communiceren.

Het stuit mij tegen de borst dat je waarschijnlijk de incassoprocedure tegen het [XXX] i.c. de heer [K.]op basis van valse en onjuiste informatie zal verliezen. Om die reden meld ik je het onderstaande en ben ik bereid om e.e.a., indien nodig, onder ede, te verklaren.

Feiten: [……] De bijgevoegde uitspraak van de Rechtbank Alkmaar past wat dat betreft geheel in de lijn die men van [de heer K.] gewend is.

Vertrouwende je hiermee van dienst te zijn. Met vriendelijke groet,” 

1.13    Bij vonnis van 20 maart 2013 heeft de kantonrechter de vordering van [B.V. DERDE PARTIJ] op [XXX] in conventie toegewezen en in reconventie [B.V. DERDE PARTIJ] een bewijsopdracht gegeven.

1.14    Op 27 maart 2013 heeft verweerster de volgende e-mail gestuurd naar de directeur van [B.V. DERDE PARTIJ]: “Geachte heer [naam directeur], Naar ik veronderstel hebt u inmiddels ook kennis genomen van het vonnis van de kantonrechter van 20 maart jl. waarbij cliënte in conventie is veroordeeld om uw vordering te voldoen, inclusief proceskosten. In reconventie is u een bewijsopdracht verstrekt.  Cliënte is om haar moverende reden bereid om de vorderingen in reconventie in te trekken en de vordering in conventie vrijwillig te voldoen. Indien u daarmee ook kunt instemmen, dan kunnen wij de kantonrechter eensluidend berichten. Graag verneem ik van u. Met vriendelijke groet,”

1.15    [B.V. DERDE PARTIJ] is niet ingegaan op dit voorstel en heeft aangegeven bewijs te willen leveren middels het horen van klager en van haar directeur, de heer C., als getuigen.

1.16    Op 8 mei 2013 heeft verweerster namens [XXX] een akte overlegging producties ten behoeve van het getuigenverhoor overgelegd. Als productie bij deze akte is onder meer de e-mail d.d. 15 februari 2013 van klager aan de directeur van [B.V. DERDE PARTIJ] waarvan de heer K. een c.c. had ontvangen overgelegd. Ter toelichting daarop is in de akte het volgende gesteld:

“de heer [naam klager] is vanaf 1 januari 2013 niet meer werkzaam bij [XXX]. Tussen de heer [K.] en de heer [naam klager] is een geschil ontstaan met betrekking tot een factuur, zoals te lezen in deze e-mail. Het lijkt erop dat de heer [naam klager] zijn persoonlijke vete die hij heeft met de heer [K.] betrekt in deze procedure. Door deze persoonlijke vete zal hij al hetgeen verklaren om ervoor te zorgen dat geen beslissing in het voordeel van [K.], dan wel [XXX] zal komen. Uit deze e-mail blijkt dat de heer [naam klager] geen goed woord meer overheeft voor de heer [K.]. Zo zegt hij onder andere:

“(….) zal ik vervolgstappen zetten die ertoe zullen leiden dat u financieel door de door u gedupeerde partijen zal worden uitgekleed en door anderen strafrechtelijk – o.a. valsheid in geschrifte, aanzetten tot het afleggen van valse verklaringen, onderscheppen van post bestemd voor de curator en het tijdens faillissement willens en wetens uitvoeren van rechtshandelingen die uitsluitend de curator toekomen- zal worden aangepakt.”

Verder sluit hij zijn e-mail af met een ongepaste zin:

“Ik wens u veel wijsheid toe. Zoals u namelijk bekend is zijn er meerderen die aan grootheidswaanzin leden en zich onoverwinnelijk achten, die daaraan ten onder zijn gegaan. Voor Napoleon gold Waterloo, voor Hitler god Leningrad en voor [naam de heer K] volgt…..?”

Uit de geciteerde passages kan worden opgemaakt dat de heer [naam klager] geen goed woord (meer) over heeft voor de heer [K.].

WAARVAN AKTE!”

1.17    Op 16 mei 2013 heeft het getuigenverhoor plaatsgevonden. Verweerster is daarbij niet verschenen en heeft zich laten vervangen door haar kantoorgenoot mr. W.

1.18    Op 17 juli 2013 heeft de kantonrechter een eindvonnis gewezen. De kantonrechter heeft geoordeeld dat [B.V. DERDE PARTIJ] is geslaagd in het haar opgedragen bewijs en heeft de vorderingen van [XXX] in reconventie afgewezen.

1.19    Bij brief  met bijlagen van 19 september 2013 heeft klager de onderhavige klacht ingediend.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

a)    al dan niet in vereniging met de heer K. willens en wetens twee valse akten van cessie en een machtiging op te maken met als doel de kantonrechter te Alkmaar en de wederpartij te misleiden;

b)    te verzuimen het openbare register van het handelsregister te checken;

c)    de integriteit van klager in twijfel te trekken;

d)    een aanmatigende e-mail te zenden aan [B.V. DERDE PARTIJ];

e)    geen respect te tonen voor de kantonrechter door zelf niet op het getuigenverhoor te verschijnen.

2.2    Ter toelichting op klachtonderdeel a) stelt klager dat de heer K. door te verkondigen dat hij (klager) de directeur/bestuurder van [XXX] is/was de financiële gevolgen van zijn oplichtingspraktijken bij hem (klager) in de schoenen probeert te schuiven. Klager stelt dat verweerster de feiten had moeten verifiëren in het handelsregister.

2.3    Ter toelichting op klachtonderdeel c) stelt klager dat verweerster in de akte van overlegging producties ten behoeve van het getuigenverhoor heeft gesuggereerd dat lager tijdens dat verhoor geen objectieve verklaring zou afleggen. Klager is van oordeel dat verweerster daarmee zijn integriteit in twijfel trekt.

2.4    Met klachtonderdeel d) doelt klager op de e-mail van 27 maart 2013 van verweerster aan de directeur van [B.V. DERDE PARTIJ].

3    VERWEER

3.1    Als reactie op klachtonderdelen a) en b) schetst verweerster de feitelijke gang van zaken in de periode september 2012 tot 18 januari 2013. De heer K. heeft haar benaderd om de Stichting [XXX] en de besloten vennootschap [XXX] B.V. bij te staan. Toen zij voor het eerst op het kantoor van [XXX] kwam heeft zij klager ontmoet. Zij begreep toen dat hij werkzaam was voor [XXX]. In de stukken die haar ter hand werden gesteld voor de behandeling van het geschil met [B.V. DERDE PARTIJ] stond klager vermeld als bestuurder van [XXX]. Zij zag geen reden om daaraan te twijfelen. Hoewel de heer K. haar contactpersoon was hield zij ook steeds klager op de hoogte van de ontwikkelingen in de zaak en had zij regelmatig (veelal per e-mail) contact met klager. Verweerster erkent dat zij verzuimd heeft het handelsregister te raadplegen doch zij stelt zich op het standpunt dat het feit dat zij dat heeft nagelaten, gegeven de omstandigheden geen tuchtrechtelijk verwijt met zich meebrengt.

3.2    Naar aanleiding van de klachtonderdelen d) en e) stelt verweerster zich allereerst op het standpunt dat klager geen belang heeft bij deze klachten. Zij was op de zitting van 16 mei 2013 verhinderd wegens vakantie en heeft om die reden een kantoorgenoot laten waarnemen.

4    BEOORDELING

4.1    Op de klacht kan, met toepassing van artikel 46g Advocatenwet, door de voorzitter worden beslist.

ad klachtonderdeel a) en b)

4.2    Deze klachtonderdelen lenen zich voor gezamenlijke behandeling. Bij de beoordeling van deze klachtonderdelen is van belang om vast te stellen dat verweerster als advocaat de belangen van de stichting en [XXX] diende te behartigen. Daartoe heeft verweerster op basis van informatie die zij van zowel de heer K. als van klager kreeg een tweetal akten van cessie en een machtiging opgemaakt.

4.3    Een advocaat dient de belangen van zijn cliënt te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en mag in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan. Slechts in uitzonderingsgevallen is de advocaat gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. Zoals verweerster zelf ook al aangaf was het in casu beter geweest wanneer zij het handelsregister van de Kamer van Koophandel had geraadpleegd. Het feit dat verweerster dat in het onderhavige geval heeft nagelaten levert echter ten opzichte van klager geen tuchtrechtelijk verwijt op.

4.4    Klager heeft gesteld dat de heer K. door te verkondigen dat hij (klager) de directeur/bestuurder van [XXX] is/was de financiële gevolgen van zijn oplichtingspraktijken bij hem (klager) in de schoenen probeert te schuiven. Klager maakt echter op geen enkele wijze duidelijk dat dat zo is en als dat al zo is waarom verweerster daarvan een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Het feit dat klager en de heer K. omstreeks 1 januari 2013 een conflict hebben gekregen als gevolg waarvan klager zijn werkzaamheden voor [XXX] heeft beëindigd brengt niet met zich mee dat verweerster niet had mogen handelen zoals zij heeft gedaan. Deze klachtonderdelen zijn kennelijk niet ontvankelijk en anders wel kennelijk ongegrond.

ad klachtonderdeel c)

4.5    Bij de beoordeling van dit klachtonderdeel is van belang dat de advocaat een grote mate van vrijheid toekomt de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem goeddunkt. Die vrijheid is niet onbeperkt; deze kan onder meer ingeperkt worden indien de advocaat zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij of een derde.

4.6    Verweerster heeft in de akte van 8 mei 2013 gesteld dat uit de e-mail d.d. 15 februari 2013 van klager aan de directeur van [B.V. DERDE PARTIJ] blijkt dat klager de persoonlijke vete die hij heeft met de heer K. lijkt te betrekken in de onderhavige procedure. Verweerster illustreert deze stelling door de citeren uit deze e-mail. De voorzitter is van oordeel dat verweerster door te stellen hetgeen zij heeft gesteld en door deze stelling te baseren op de tekst van de e-mail d.d. 15 februari 2013 zich niet onnodig grievend jegens klager heeft uitgelaten noch zijn integriteit in twijfel heeft getrokken. Dit klachtonderdeel is derhalve  kennelijk ongegrond.

ad klachtonderdeel d) en e)

4.7    Deze klachtonderdelen zijn kennelijk niet ontvankelijk. Klager geeft niet aan op welke wijze hij in zijn belangen is geschaad doordat verweerster een e-mail aan de directeur van [B.V. DERDE PARTIJ] heeft gestuurd en doordat verweerster zich heeft laten vervangen tijdens het getuigenverhoor op 16 mei 2013.

4.8    Bovendien zijn de klachtonderdelen kennelijk ongegrond aangezien de voorzitter niet ziet wat er aanmatigend is in te tekst van de e-mail van 27 maart 2013. Ook het feit dat verweerster een kantoorgenoot naar de zitting heeft laten gaan omdat zij met vakantie was kan geen tuchtrechtelijk verwijt met zich meebrengen.

BESLISSING

Wijst de klacht in al zijn onderdelen af.

Aldus gewezen door mr. M.F.J.N. van Osch, voorzitter, met bijstand van mr. H.A.M. Ritsma-Hartman als griffier op 3 oktober 2014.

griffier     voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 6 oktober 2014 per aangetekende post en per gewone post verzonden aan:

•    klager

en per gewone post aan:

•    verweerster

•    de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Nederland

•    de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten