Rechtspraak
Uitspraakdatum
10-03-2014
ECLI
ECLI:NL:TADRAMS:2014:80
Zaaknummer
13-283A
Inhoudsindicatie
Klacht tegen waarnemend deken met betrekking tot de wijze waarop zij het onderzoek naar een klacht tegen een advocaat heeft geleid. Klacht ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van 10 maart 2014
in de zaak 13-283A
naar aanleiding van de klacht van:
De heer
klager
tegen:
mr.
in haar hoedanigheid van waarnemend deken in het arrondissement Noord-Holland
verweerster
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij brief aan de raad van 17 september 2013, door de raad ontvangen op 19 september 2013, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 13 januari 2014 in aanwezigheid van partijen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.3 De raad heeft kennis genomen van (i) de hiervoor genoemde brief aan de raad van 17 september 2013 met de stukken 1 t/m 19 zoals die zijn genoemd op de bij de brief gevoegde inventarislijst, (ii) de door klager nagezonden pleitnoties, en (iii) de brief van verweerster van 28 januari 2014.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.
2.2 De klacht richt zich tegen verweerster in haar hoedanigheid van waarnemend deken in het arrondissement Noord-Holland.
2.3 Klager is in een bestuursrechtelijke kwestie bijgestaan door advocaten mr. S. en zijn oud-kantoorgenoot mr. W. Mr. S heeft op 8 februari 2011 een openstaande declaratie voor de werkzaamheden van Mr. W ter begroting ingediend bij de raad van toezicht. De raad van toezicht heeft zich in deze kwestie bij beslissing van 24 oktober 2011 onbevoegd verklaard omdat de werkzaamheden bestuursrechtelijk van aard waren en heeft de raad ten overvloede overwogen de declaratie redelijk te achten. Verweerster heeft als waarnemend deken bemiddeld tussen klager en het kantoor van mrs. W en S.
2.4 Naar aanleiding van de beslissing van de raad van toezicht heeft klager de raad van toezicht bij brief van 5 december 2011 verzocht om doorzending van zijn bezwaren tegen de declaraties naar de raad van discipline.
2.5 Verweerster heeft bij brief van 6 december 2011 geantwoord dat de beslissing van de raad van toezicht niet kan worden onderworpen aan het oordeel van de raad van discipline, nu het geen klacht betreft maar een begrotingsprocedure.
2.6 Klager heeft bij brief van 12 december 2011 geantwoord dat de kwestie wel degelijk een klacht betreft, omdat het ook gaat om de vraag of de tijdsbesteding wel inventief en doelmatig is geweest; hij verzoekt opnieuw om doorgeleiding naar de raad van discipline.
2.7 Verweerster heeft bij brief van 23 januari 2011 geantwoord:
“U handhaaft uw standpunt dat u behandeling wenst door de raad van discipline. Alvorens dat kan gebeuren dien ik nog een juiste klachtomschrijving te formuleren en deze nog aan [mr. W] voor te leggen voor zijn reactie.”
2.8 In dezelfde brief heeft verweerster een concept klachtformulering aan klager voorgelegd, met het verzoek te bevestigen of klager met die klachtformulering kan instemmen.
2.9 Klager heeft bij brieven van 2 februari 2012 en 12 april 2012 bericht dat de klacht zich primair tegen het kantoor van Mrs. S en W richt. Verweerster heeft bij brieven van respectievelijk 14 februari 2012 en 15 mei 2012 geantwoord dat een klacht niet tegen een kantoor kan worden gericht, en dat de incasso van de openstaande declaraties door dat kantoor mr. W niet kan worden verweten nu hij al geruime tijd niet meer bij dat kantoor werkzaam was.
2.10 Verweerster heeft op 24 juli 2012 en 31 juli 2012 aan klager geschreven dat een door te zenden klacht alleen betrekking zal hebben op mr. W, en dat als klager ook wenst te klagen over de advocaat (mr. S) die de incassoprocedure is gestart, hij bij separate brief een klacht zal moeten formuleren.
2.11 Bij e-mailberichten van 25 juli 2012 respectievelijk 22 augustus 2012 heeft klager geantwoord dat de klacht tegen mr. W ook moet worden opgevat als een klacht tegen mr. S, en daarbij verzocht om de klacht tegen mr. W "om practische redenen" te laten vervallen.
2.12 Bij brief van 12 februari 2013 heeft klager vervolgens een klacht geformuleerd tegen verweerster met betrekking tot haar optreden in de behandeling van de klachten tegen mrs. W en S zoals hiervoor beschreven.
3 KLACHT
De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij:
(a) zich niet onafhankelijk heeft opgesteld en in het nadeel van klager heeft gehandeld; en
(b) niet met open vizier heeft gehandeld ten gevolge waarvan de belangen van klager zijn geschaad.
4 BEOORDELING
4.1 Beide klachtonderdelen lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
4.2 De raad neemt tot uitgangspunt dat het in artikel 46 en volgende van de Advocatenwet geregelde tuchtrecht betrekking heeft op het handelen en nalaten van advocaten als zodanig en beoogt een behoorlijke beroepsuitoefening te waarborgen. Maar ook wanneer een advocaat optreedt in een andere hoedanigheid dan die van advocaat, blijft voor hem het advocatentuchtrecht gelden. Indien hij zich bij de vervulling van die andere functie zodanig gedraagt dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad, zal in het algemeen sprake zijn van handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt waarvan hem een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Dit betekent dat, aangezien de klachten uitsluitend betrekking hebben op gedragingen van verweerster in haar hoedanigheid van waarnemend deken, de toetsing daarvan aan de hand van voormeld criterium dient te geschieden.
4.3 De raad stelt vast dat er sprake is geweest van onduidelijkheid of verwarring tussen klager en verweerster omtrent de vraag of de bezwaren van klager tegen de gang van zaken rondom de incasso van de declaratie van zijn voormalige advocaat een klacht in de zin van het tuchtrecht betrof, en tegen wie die de klacht zich dan richtte.
4.4 De raad overweegt dat uit het dossier blijkt dat verweerster klager heeft geholpen om een klacht te formuleren, en herhaaldelijk heeft getracht opgehelderd te krijgen wie het voorwerp van die klacht was. Uit de uitlatingen van klager heeft verweerster naar het oordeel van de raad mogen begrijpen dat de klacht zich richtte tegen mr. W. nu klager mr W. verweet dat hij aan een namens hem opgesteld verzetschrift voor de Afdeling Bestuursrecht van de Raad van State onnodig veel tijd had besteed door belangrijke jurisprudentie te missen waardoor het allemaal eenvoudiger had gekund. Bij e-mail van 25 juli 2012 is klager te elfder ure van standpunt gewisseld door de klacht tegen mr. W te laten varen en te verzoeken de klacht tegen mr. W op te vatten als een klacht tegen mr. S.
4.5 De raad overweegt dat verweerster zich in de latere fase van de behandeling welwillender had kunnen opstellen door niet een separate brief te verlangen voor de klacht die klager kennelijk tegen mr. S wenste in te dienen, maar de bestaande correspondentie tussen klager en verweerster waarin klager zijn grieven tegen mr. S aanvoerde en verzocht die grieven als klacht te beschouwen, als zodanig op te vatten. De raad overweegt voorts dat verweerster klager herhaaldelijk (laatstelijk ter zitting) in de gelegenheid heeft gesteld om een separate klacht tegen mr. S te formuleren, maar dat verweerster dat heeft nagelaten. De raad is al met al van oordeel dat klager met de wijze waarop zij de kwestie heeft behandeld niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.
4.6 De stellingen van klager dat verweerster vooringenomen of onder invloed van een belangenverstrengeling heeft gehandeld, zijn niet komen vast te staan en blijven hangen in aannames en niet onderbouwde vermoedens. De klacht is dan ook ongegrond.
BESLISSING
De raad van discipline verklaart de klacht ongegrond.
Aldus gewezen door mr. J. Blokland, voorzitter, mrs. L.D.H. Hamer, G.J.W. Pulles, A.M. Vogelzang, S. Wieberdink, leden, bijgestaan door mr. M.E. Coenraads als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 10 maart 2014.
griffier voorzitter
Deze beslissing is in afschrift op 10 maart 2014 per aangetekende brief verzonden aan:
- klager
- verweerster
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.
Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:
- klager
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten
Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.
De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.
Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:
a. Per post
Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:
Postbus 9679, 4801 LT Breda.
b. Bezorging
De griffie is gevestigd aan het adres Thorbeckeplein 8, 4812 LS Breda.
Indien u bij de griffie van het Hof van Discipline een stuk wenst af te geven en daarvoor een ontvangstbewijs wenst te ontvangen, dient u tijdig contact op te nemen teneinde er zeker van te zijn dat het stuk onder verkrijging van de ontvangstbevestiging kan worden afgegeven.
c. Per fax
Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.
Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof
076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl
Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl