Rechtspraak
Uitspraakdatum
14-04-2014
ECLI
ECLI:NL:TADRAMS:2014:101
Zaaknummer
13-281A
Inhoudsindicatie
Klacht tegen advocaat wederpartij ongegrond. Vrijheid van handelen. Advocaat mocht gelet op belangen cliënt executoriale maatregelen nemen ondanks feit dat partijen kort voordien het hof gezamenlijk hadden verzocht de zaak aan te houden teneinde hen in de gelegenheid te stellen de zaak te schikken.
Uitspraak
Beslissing van 14 april 2014
in de zaak 13-281A
naar aanleiding van de klacht van:
de heer
klager
tegen:
mr.
advocaat te Amsterdam
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij brief aan de raad van 17 september 2013 met kenmerk 4013-0710, door de raad ontvangen op 19 september 2013, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 18 februari 2014 in aanwezigheid van partijen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.3 De raad heeft kennis genomen van:
- de in 1.1. bedoelde brief van de deken aan de raad;
- de stukken genummerd 1 t/m 13, zoals opgenomen op de bij de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam gevoegde inventarislijst;
- de brief met bijlagen van klager aan de raad van 4 februari 2014.
1.4 Bij de raad is nog een tweede klacht van klager tegen verweerder aanhangig (onder klachtnummer 14-024A), op welke klacht bij afzonderlijke uitspraak van heden is beslist.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.
2.2 Klager heeft een affectieve relatie gehad met de cliënte van verweerder. Uit die relatie zijn kinderen geboren.
2.3 Bij beschikking van 8 februari 2010 heeft de rechtbank Zwolle–Lelystad de door klager aan de cliënte van verweerder te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van die kinderen vastgesteld. Klager heeft tegen deze beschikking hoger beroep ingesteld. Bij beschikking van 25 augustus 2011 heeft het gerechtshof de beschikking van de rechtbank bekrachtigd. Het door klager ingestelde cassatieberoep is verworpen.
2.4 Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling van het in 2.3 vermelde hoger beroep, op 20 oktober 2010, hebben partijen het gerechtshof verzocht de zaak pro forma voor één maand aan te houden, teneinde hen in de gelegenheid te stellen een minnelijke regeling te treffen. Het hof heeft dat verzoek ingewilligd. Tevens kwam tijdens de mondelinge behandeling aan de orde dat klager doende was om een samenwerking bij het uitgeven van een tijdschrift aan te gaan met een derde. Op 27 oktober 2010 heeft verweerder executoriaal beslag onder die derde ten laste van klager doen leggen in verband met achterstallige kinderalimentatietermijnen.
2.5 In 2012 heeft verweerder – opnieuw in verband met achterstallige kinderalimentatietermijnen – in opdracht van zijn cliënte klager in een kortgedingprocedure betrokken en tenuitvoerlegging van de alimentatiebeschikking bij lijfsdwang gevorderd. Deze vordering is bij vonnis van 23 juni 2012 toegewezen. Klager heeft in een daaropvolgend kort geding staking van de executie van het vonnis van 23 juni 2012 gevorderd. Nadat die vordering was afgewezen, heeft klager de achterstallige alimentatietermijnen voldaan.
2.6 Omdat opnieuw een achterstand was ontstaan heeft verweerder op verzoek van zijn cliënte klager opnieuw in kort geding gedagvaard en gevorderd de tenuitvoerlegging bij lijfsdwang te bevelen. Bij vonnis van 23 januari 2013 is deze vordering toegewezen. Daarna heeft klager de achterstallige alimentatietermijnen voldaan.
2.7 Bij brief met bijlagen van 17 april 2013 heeft klager zich bij de deken beklaagd over verweerder.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat verweerder:
a) zich niet betamelijk heeft gedragen door bewust de tussen partijen bij het gerechtshof gesloten overeenkomst niet na te komen en binnen de periode dat onderhandeling nog mogelijk was derdenbeslag te leggen;
b) op 22 oktober 2012 vexatoir en onjuist executoriaal beslag heeft gelegd onder de ING bank;
c) op 19 juli 2013 ten onrechte een deurwaarder heeft ingeschakeld in verband met een vordering die zijn cliënte meende te hebben, terwijl geen betalingsachterstand meer bestond.
3.2 Volgens klager stond de beslaglegging onder de samenwerkingspartner van klager door verweerder, in oktober 2010, haaks op de tussen partijen gemaakte afspraak om in der minne tot een oplossing te komen. Ten aanzien van het op 22 oktober 2012 gelegde beslag stelt klager dat dit vexatoir en onjuist was, omdat de achterstand intussen door klager volledig was voldaan en dat ten onrechte extra kosten door verweerder in rekening zijn gebracht. Ook de inschakeling van de deurwaarder is ten onrechte geschied, nu de vordering al was betaald.
4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft verweer gevoerd en daartoe, samengevat, het volgende gesteld.
4.2 Tijdens de zitting van 20 oktober 2010 is slechts afgesproken dat partijen zouden pogen om in der minne een oplossing te vinden. Deze afspraak stond het treffen van executoriale maatregelen niet in de weg, terwijl de wanbetalende opstelling van klager deze executoriale maatregelen rechtvaardigde. Bovendien was ter zitting gebleken van het voornemen van klager om een samenwerking aan te gaan, welke samenwerking mogelijk nieuwe kansen voor verhaal bood. De executoriale maatregelen zijn voorts telkens genomen op het moment dat er een achterstand in de betaling bestond, terwijl executoriaal beslag ook voor toekomstige termijnen is toegestaan, zeker als eerder betalingsgedrag daartoe aanleiding geeft.
5 BEOORDELING
5.1 De raad stelt bij de beoordeling voorop dat een advocaat een ruime mate van vrijheid geniet om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.
Ad klachtonderdeel a)
5.2 Volgens klager heeft verweerder niet betamelijk gehandeld door het bewust niet nakomen van de (in 2.4 weergegeven) afspraak die op 20 oktober 2010 tijdens de mondelinge behandeling bij het gerechtshof tussen partijen is gemaakt en in het proces-verbaal van de zitting is vastgelegd. Uit het proces-verbaal blijkt dat partijen het gerechtshof hebben verzocht om de zaak pro forma voor één maand aan te houden teneinde hen in de gelegenheid te stellen om te proberen een oplossing in der minne te bereiken. Die afspraak impliceert niet, zoals verweerder terecht opmerkt, dat het partijen zonder meer een maand lang verboden zou zijn beslag te leggen. Verweerder heeft gewezen op het belang van zijn cliënte en haar kinderen om kort na de zitting beslag te leggen, ondanks het feit dat een schikkingspoging zou worden ondernomen. Hij heeft daartoe – onweersproken – gesteld dat er een achterstand in de betaling van kinderalimentatie was ontstaan en dat op zitting was gebleken van een nieuwe samenwerking tussen (een van de vennootschappen van) klager en een derde. Dit laatste heeft bij verweerder begrijpelijkerwijs de gedachte doen postvatten dat zich nieuwe verhaalsmogelijkheden aandienden. Met verweerder is de raad van oordeel dat het onder die omstandigheden doen leggen van executoriaal beslag onder die derde geen tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen van verweerder oplevert, ook niet tegen de achtergrond van de op zitting bij het hof gemaakte afspraak. De beslaglegging verhindert niet dat vervolgens een schikkingspoging wordt ondernomen. Het klachtonderdeel is ongegrond.
5.3 Klager stelt in verband met klachtonderdeel a) ook nog dat de cliënte van verweerder niet zou hebben geweten van de beslaglegging op 27 oktober 2010. Of dit zo is, kan in deze klachtenprocedure echter in het midden blijven. Klager kan zich hierover als wederpartij immers niet beklagen. Slechts de cliënte van verweerder zou zich erover kunnen beklagen dat verweerder zou hebben gehandeld zonder haar medeweten of toestemming.
Ad klachtonderdeel b en c)
5.4 Deze klachtonderdelen lenen zich voor gezamenlijke beoordeling. De klachten komen er op neer dat verweerder ten onrechte beslag zou hebben gelegd en de deurwaarder zou hebben ingeschakeld in verband met achterstallige alimentatietermijnen, nu klager de vorderingen zou hebben voldaan. Verweerder heeft gesteld dat op het moment dat de executoriale maatregelen werden genomen een achterstand in de betaling bestond. Klager heeft dit naar het oordeel van de raad onvoldoende weersproken. Ten tijde van de betekening van het vonnis van 29 juni 2012 waren de nakosten nog niet voldaan. Ook deze klachtonderdelen zijn mitsdien ongegrond.
BESLISSING
De raad van discipline verklaart de klacht in al haar onderdelen ongegrond.
Aldus gewezen door mr. A.P. Schoonbrood - Wessels, voorzitter, mrs. A. de Groot, G.J.W. Pulles, B. Roodveldt en M.W. Schüller, leden, bijgestaan door mr. A. Lof als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 14 april 2014.
griffier voorzitter
Deze beslissing is in afschrift op 14 april 2014 per aangetekende brief verzonden aan:
- klager
- verweerder
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.
Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:
- klager
- verweerder
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten
Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.
De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.
Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:
a. Per post
Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:
Postbus 9679, 4801 LT Breda
b. Bezorging
De griffie is gevestigd aan het adres Thorbeckeplein 8, 4812 LS Breda
Indien u bij de griffie van het Hof van Discipline een stuk wenst af te geven en daarvoor een ontvangstbewijs wenst te ontvangen, dient u tijdig contact op te nemen teneinde er zeker van te zijn dat het stuk onder verkrijging van de ontvangstbevestiging kan worden afgegeven.
c. Per fax
Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.
Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof
076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl
Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl