Rechtspraak
Uitspraakdatum
16-12-2014
ECLI
ECLI:NL:TADRAMS:2014:342
Zaaknummer
14-125A
Inhoudsindicatie
Klacht tegen verweerster omdat zij zonder overleg en/of toestemming van klager en/of zijn gemachtigde contact heeft gehad met de minderjarige kinderen van partijen voorafgaand aan het opstellen van een verzoekschrift. Gegrondverklaring zonder oplegging van maatregel.
Uitspraak
Beslissing van 16 december 2014
in de zaak 14-125A
naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
tegen:
verweerster
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij brief aan de raad van 8 mei 2014 met kenmerk 4013-1143, door de raad ontvangen op 9 mei 2014, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 14 oktober 2014 in aanwezigheid van partijen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.3 De raad heeft kennis genomen van:
- de onder 1.1 vermelde brief;
- de stukken vermeld op de daarbij gevoegde inventarislijst;
- de nagekomen brief van klaagster van 15 september 2014.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.
2.2 Verweerster heeft de ex-echtgenoot van klaagster bijgestaan in een procedure strekkende tot nihil-stelling van partneralimentatie als bedoeld in artikel 1:160 van het Burgerlijk Wetboek (BW) bij de rechtbank Overijssel. Verweerster heeft in die procedure ten bewijze van de stelling dat klaagster samenwoonde met een nieuwe partner e-mails gewisseld tussen klaagster en derden overgelegd. Deze e-mails waren afkomstig van de e-mailaccount van de nieuwe partner van klaagster.
2.3 Uit een verklaring van de cliënt van verweerster bij de rechtbank blijkt dat hij in Zuid-Afrika toegang heeft gekregen tot al het e-mailverkeer van de nieuwe partner van klaagster. Hij heeft vervolgens enkele maanden toegang gehad tot diens e-mailaccount.
2.4 Op 9 maart 2012 heeft klaagster tegen de cliënt van verweerster aangifte gedaan van computervredebreuk in haar computer.
2.5 Bij brief van 16 oktober 2013 heeft klaagster zich bij de deken beklaagd over verweerster. Zij heeft ook een klaagschrift tegen de beslissing van het Openbaar Ministerie om de cliënt van verweerster niet te vervolgen bij het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch ingediend.
2.6 Bij beschikking van 6 februari 2014 heeft de rechtbank Overijssel bepaald dat de alimentatieverplichting van de man jegens de vrouw is geëindigd op grond van het bepaalde in artikel 1:160 BW. Daarin heeft de rechtbank onder andere beslist dat klaagster zal worden veroordeeld in de buitengerechtelijke kosten, ‘nu de hoogte daarvan door de vrouw onvoldoende is bestreden en de noodzaak van het onderzoek naar het oordeel van de rechtbank voldoende vaststaat, aangezien de vrouw er klaarblijkelijk niet voor terugdeinst in strijd met de waarheid feiten aan te voeren.’
2.7 Bij beschikking van 1 september 2014 heeft het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch het beklag van klaagster tegen de beslissing van het Openbaar Ministerie om de cliënt van verweerster niet te vervolgen afgewezen.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:
a) zij informatie, bestaande uit e-mails gewisseld tussen klaagster en haar nieuwe partner alsmede klaagster en haar advocaat heeft ingezien en gebruikt in een procedure tegen klaagster, terwijl verweerster wist, dan wel had moeten weten, dat deze informatie door haar cliënt op onrechtmatige wijze was verkregen.
b) zij zich wat betreft de herkomst van de e-mails heeft verscholen achter de vorige advocaat van haar cliënt en zich niet heeft gedistantieerd van het gebruik van de e-mails.
4 VERWEER
4.1 Verweerster stelt zich primair op het standpunt dat de klacht niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Kort gezegd, legt zij daaraan ten grondslag dat klaagster geen eigen belang heeft bij de klacht, omdat de cliënt van verweerster zich geen toegang heeft verschaft tot de computer van klaagster of haar e-mailaccount.
4.2 Subsidiair dient de klacht volgens verweerster ongegrond te worden verklaard. Daarbij betrekt zij, zakelijk weergegeven, dat haar cliënt zich geen toegang heeft verschaft tot de computer van klaagster of haar e-mailaccount. Ook stelt zij dat zij nooit correspondentie tussen klaagster en haar advocaat heeft gezien dan wel heeft gebruikt in een procedure. Volgens verweerster heeft zij van haar cliënt een beperkt aantal e-mails, gewisseld tussen klaagster en haar vriend en derden, ontvangen en heeft zij deze overgelegd in de procedure. Verweerster heeft daarbij een afweging gemaakt tussen het belang van haar cliënt om te voldoen aan de zware op hem rustende bewijslast en het belang van klaagster bij haar privacy. Bij die afweging heeft verweerster rekening gehouden met de aard van de procedure en het feit dat klaagster bewust haar cliënt en de rechtbank onjuist had ingelicht tijdens de alimentatieprocedure.
4.3 Tot slot heeft verweerster zich op het standpunt gesteld dat haar cliënt in de procedure te kennen heeft gegeven hoe hij aan de gegevens is gekomen. Zij heeft zich (derhalve) niet verscholen achter de vorige advocaat.
5 BEOORDELING
5.1 De raad heeft eerst te onderzoeken of klaagster een eigen belang heeft bij haar klacht en derhalve in haar klacht kan worden ontvangen. Weliswaar is het niet de computer of het e-mailaccount van klaagster waartoe de cliënt van verweerster zich toegang heeft verschaft, maar het zijn wel daaruit verkregen e-mails die ook de privacy van klaagster betreffen en die in de procedure jegens klaagster zijn ingebracht door verweerster. Naar het oordeel van de raad is de klacht derhalve ontvankelijk en daarmee komt de raad toe aan de inhoudelijke beoordeling van de klacht.
5.2 De klacht is gericht tegen de advocaat van de wederpartij. Partijdigheid is één van de kernwaarden waaraan de advocaat dient te voldoen; de advocaat is partijdig bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt. De advocaat geniet volgens vaste rechtspraak van het Hof van Discipline bovendien een ruime mate van vrijheid om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt (o.a. HvD 15 april 2013, 6491). Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen. Het handelen van verweerster zal aan de hand van deze maatstaven worden beoordeeld.
Ad klachtonderdeel a)
5.3 In klachtonderdeel a) wordt verweerster verweten dat zij informatie, bestaande uit e-mails gewisseld tussen klaagster en haar nieuwe partner alsmede klaagster en haar advocaat heeft ingezien en gebruikt in een procedure tegen klaagster, terwijl verweerster wist, dan wel had moeten weten, dat deze informatie door haar cliënt op onrechtmatige wijze was verkregen.
5.4 De raad stelt allereerst vast dat hem niet is gebleken dat verweerster meer informatie heeft gekregen of ingezien dan de e-mails die zij in de procedure tegen klaagster heeft gebruikt. Het verwijt betreffende e-mails tussen klaagster en haar advocaat mist dus feitelijke grondslag. Wel is gebleken dat verweerster een aantal e-mails, gewisseld tussen klaagster en haar vriend en derden, heeft overgelegd in de procedure en staat tussen partijen vast dat verweerster wetenschap had van de herkomst van deze e-mails.
5.5 De raad dient de vraag te beantwoorden of het handelen van verweerster onder de gegeven omstandigheden gerechtvaardigd was. Daarbij spelen enerzijds de privacy belangen van klaagster en anderzijds de belangen van de cliënt van verweerster, zoals het belang bij een adequate rechtsbijstand en om bewijs van zijn stellingen aan te kunnen leveren, een rol. De raad is van oordeel dat verweerster onder deze omstandigheden op deze wijze gebruik mocht maken van de e-mails die haar door haar cliënt ter beschikking waren gesteld. De raad kent bij dit oordeel waarde toe aan het grote belang dat de cliënt van verweerster had bij het overleggen van deze informatie, te meer nu uit de beschikking van de civiele rechter is gebleken dat klaagster tijdens de procedure in strijd met de waarheid feiten heeft aangevoerd. Bovendien betreft het een procedure waarin het draait om de vraag of er sprake is van een situatie waarin de vrouw is gaan samenleven met een ander als waren zij gehuwd. In zo een procedure staat het persoonlijke leven van partijen centraal en zal in de regel de privacy van partijen snel worden geraakt.
5.6 Dat verweerster wist dat deze e-mails op onrechtmatige wijze waren verkregen van de computer of e-mailaccount van een derde doet onder de gegeven omstandigheden aan het voorgaande niet af. Ook al is op de wijze van verkrijging van een bewijsstuk het een en ander aan te merken, dan betekent dit nog niet per definitie dat een advocaat tuchtrechtelijk verwijtbaar handelt door dit stuk in een civiele procedure over te leggen. Dit volgt uit rechtspraak van het Hof van Discipline (HvD 23 mei 2014, 6972). Het is immers aan de (civiele) rechter voorbehouden om, indien de wederpartij tegen overlegging van een bewijsstuk bezwaar maakt, te oordelen over de toelaatbaarheid daarvan, waarbij hij rekening zal houden met alle relevante omstandigheden van het geval, zoals de ernst van de door de wijze van verkrijging gemaakte inbreuk op de rechten van de partij die zich tegen de overlegging verzet en het gewicht van het belang dat de andere partij, gelet op de inhoud van het stuk, heeft bij die overlegging. Een advocaat die een hem door zijn cliënt ter beschikking gesteld bewijsstuk in het geding brengt, zal dan ook, behalve in bijzondere omstandigheden, in het algemeen niet tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen. Zulke bijzondere omstandigheden heeft de raad hier niet aangetroffen. Het klachtonderdeel is derhalve ongegrond.
Ad klachtonderdeel b)
5.7 In klachtonderdeel b) wordt verweerster verweten dat zij zich wat betreft de herkomst van de e-mails heeft verscholen achter de vorige advocaat van haar cliënt en zich niet heeft gedistantieerd van het gebruik van de e-mails. Ten aanzien van het eerste deel van dit klachtonderdeel heeft verweerster uiteengezet dat haar cliënt in de procedure te kennen heeft gegeven hoe hij aan de gegevens is gekomen. Het verwijt mist gelet op dit verweer van verweerster derhalve feitelijke grondslag. Het tweede deel van het klachtonderdeel is weliswaar niet expliciet door verweerster bestreden, maar dit levert gezien het voorgaande geen tuchtrechtelijk verwijt op. Het klachtonderdeel is mitsdien ongegrond.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart de klacht in al haar onderdelen ongegrond.
Aldus gewezen door mr. C.L.J.M. de Waal, voorzitter, mrs. B.J. Sol, K. Straathof, J. Smeets en B. Roodveldt, leden, bijgestaan door mr. J.G. Geertsma als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 16 december 2014.
griffier voorzitter
Deze beslissing is in afschrift op 16 december 2014 per aangetekende brief verzonden aan:
- klaagster
- verweerster
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.
Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:
- klaagster
- verweerster
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten
Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.
De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.
Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:
a. Per post
Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:
Postbus 9679, 4801 LT Breda
b. Bezorging
De griffie is gevestigd aan het adres Thorbeckeplein 8, 4812 LS Breda.
Indien u bij de griffie van het Hof van Discipline een stuk wenst af te geven en daarvoor een ontvangstbewijs wenst te ontvangen, dient u tijdig contact op te nemen teneinde er zeker van te zijn dat het stuk onder verkrijging van de ontvangstbevestiging kan worden afgegeven.
c. Per fax
Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.
Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof
076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl
Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl