Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

30-06-2014

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2014:174

Zaaknummer

ZWB 244 - 2013

Inhoudsindicatie

Klaagster verwijt verweerder dat hij als arbiter onvoldoende voortvarend heeft gehandeld. Partijen hadden afgesproken goederen te taxeren, maar nadat klaagster aangaf daaraan niet te willen meewerken, kon verweerder de zaak niet verder behandelen.

Inhoudsindicatie

Verzet ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van 30 juni 2014

in de zaak ZWB 244 - 2013

naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline van 28 augustus 2013 op de klacht van:

 

 

 

       

klaagster

 

tegen:

 

 

 

                                        verweerder

 

 

1          Verloop van de procedure

1.1      Bij brief aan de raad van 31 juli 2013 met kenmerk K11-12-033, door de raad ontvangen op 1 augustus 2013, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant ter kennis van de raad gebracht.

1.2      Bij beslissing van 28 augustus 2013 heeft de (plaatsvervangend) voorzitter van de raad de klacht kennelijk ongegrond verklaard, welke beslissing op 2 september 2013 is verzonden aan klaagster.

1.3      Bij ongedateerde brief, door de raad ontvangen op 16 september 2013, heeft klaagster verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

1.4      Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 12 mei 2014 in aanwezigheid van klaagster (deels) en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.5      De raad heeft kennis genomen van de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven. De raad heeft daarnaast kennis genomen van het verzetschrift van klaagster.

 

2          FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht en het verzet wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan:

2.1      Verweerder is op 10 juni 2005 door de voorzitter van de Kamer van Koophandel benoemd tot arbiter in een procedure tussen klaagster en haar meerderjarige zoon. Klaagster was verzoekster in de arbitrageprocedure.

2.2      Verweerder heeft partijen in de gelegenheid gesteld hun standpunt schriftelijk in te brengen, waarna op 23 mei 2006 een mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden. Tijdens de mondelinge behandeling is afgesproken dat een taxatie van de inventarisgoederen conform de inventarislijst zou plaatsvinden, welke afspraak in een verslag is vastgelegd. Klaagster weigerde vervolgens mee te werken aan deze taxatie.

 

3          klacht

De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat verweerder in zijn hoedanigheid van arbiter een arbitrageprocedure niet voortvarend ter hand heeft genomen.

 

4          VERZET

4.1      De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, in dat een van de gemaakte afspraken werd herroepen. Daarnaast zou verweerder aan klaagster of haar advocaat nimmer iets te kennen hebben gegeven omtrent taxatie als reden voor de vertraging in de arbitrageprocedure. Door het absolute nietsdoen van verweerder heeft hij klaagster al haar rechten en financiën ontnomen en dat is niet hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt.

 

5             VERWEER

5.1      Klaagster heef na de mondelinge behandeling van 23 mei 2006 eenzijdig via haar advocaat aan verweerder laten weten dat zij niet wenste mee te werken aan de effectuering van de gemaakte afspraken. De arbitrageprocedure kwam daarmee in een patstelling terecht.

5.2      Verweerder heeft klaagster hierna te kennen gegeven dat de arbitrageprocedure geen doorgang kan vinden, als de afgesproken taxaties niet zouden plaatsvinden. Vervolgens heeft verweerder lang niets meer van klaagster vernomen, totdat zij op 30 oktober 2007 een wrakingsverzoek indiende bij de Kamer van Koophandel. Op 22 mei 2008 is het verzoek tot wraking door de voorzitter van de Kamer van Koophandel afgewezen.

5.3      Verweerder heeft klaagster na de wrakingsbeslissing opnieuw gevraagd wat zij met de arbitrageprocedure wilde, waarbij verweerder heeft aangegeven dat indien klaagster hiermee verder wilde, uitvoering gegeven zou moeten worden aan de in mei 2006 gemaakte afspraken. Klaagster reageerde hierop niet, waarna verweerder klaagster op 29 december 2009 een laatste termijn van 14 dagen heeft gegeven om kenbaar te maken wat zij met de arbitrageprocedure wilde. Toen ook daarop niet werd gereageerd, heeft verweerder het dossier gesloten.

5.4      Pas op 12 april 2012 ontving verweerder een reactie van de advocaat van klaagster. Verweerder heeft hierop op 17 april 2012 geantwoord. Verweerder blijft bij zijn standpunt dat klaagster ervoor gekozen heeft de arbitrageprocedure niet voort te zetten. Verweerder is niet meer bereid de procedure weer op te pakken.

5.5      Verweerder heeft er van zijn kant alles aan gedaan om de arbitrageprocedure tot een goed einde te brengen. Het was de eigen opstelling van klaagster die zulks onmogelijk heeft gemaakt.

 

6          BEOORDELING

6.1      Het onderzoek in verzet heeft niet geleid tot de vaststelling van andere feiten dan wel tot andere beschouwingen en gevolgtrekkingen dan die vervat in de beslissing van de voorzitter. De klacht heeft betrekking op het optreden van verweerder in diens hoedanigheid van arbiter. Wanneer een advocaat optreedt in een andere hoedanigheid dan die van advocaat, blijft het advocatentuchtrecht voor hem gelden, in die zin dat indien een advocaat zich bij de vervulling van die andere hoedanigheid zodanig gedraagt dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt ondermijnd, in het algemeen sprake zal zijn van een handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt, waarvan hem een tuchtrechtelijk verwijt gemaakt kan worden.

6.2      Uit de aan de raad overgelegde stukken en uit hetgeen tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gekomen, is niet gebleken dat verweerder zich bij de vervullen van zijn taak als arbiter zodanig heeft gedragen dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur is geschaad. Verweerder heeft hoor en wederhoor toegepast en vervolgens is een mondelinge behandeling gepland. De tijdens de mondelinge behandeling gemaakte afspraken zijn vastgelegd in een verslag van 30 mei 2006. Afgesproken werd dat de mondelinge behandeling na taxatie van de inventarisgoederen zou worden voortgezet. Kort daarop heeft de advocaat van klaagster verweerder bericht dat de overeengekomen taxatie niet kon plaatsvinden omdat klaagster daaraan niet langer mee wenste te werken. Verweerder heeft klaagster bij herhaling bericht dat taxatie nodig was om de arbitrageprocedure te kunnen voortzetten. Door zich niet te houden aan de gemaakte processuele afspraken, heeft klaagster zelf teweeg gebracht dat vertraging is opgetreden in de arbitrageprocedure.

6.3      Ook nadat de voorzitter van de kamer van koophandel klaagster in zijn beslissing op het wrakingsverzoek erop had gewezen dat klaagster zelf verantwoordelijk was voor de vertraging in de arbitrageprocedure, heeft klaagster nagelaten uitvoering te geven aan de gemaakte afspraken ten aanzien van de taxatie van de inventarisgoederen. Aldus valt verweerder geen verwijt te maken van de daardoor ontstane impasse in de arbitrageprocedure. De klacht zal daarom als ongegrond worden afgewezen.

 

BESLISSING

De raad van discipline:

verklaart het verzet ongegrond.

 

 

Aldus gewezen door mr. E.P. van Unen, voorzitter, mrs. S.A.R. Lely, A.L.W.G. Houtakkers, P.A.M. van Hoef, J.D.E. van den Heuvel, leden, bijgestaan door mr. C.M. van den Reek als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 30 juni 2014.                    

 

 

griffier                                                                         voorzitter                                  

 

 

 

Deze beslissing is in afschrift op 1 juli 2014

 

per aangetekende brief verzonden aan:                   

-        klager

-        verweerster

-        de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeelend-West-Brabant

-        de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

 

                  Van deze beslissing kan geen hoger beroep worden ingesteld.