Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

28-07-2014

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2014:304

Zaaknummer

14-22

Inhoudsindicatie

Klacht over onnodige traagheid ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van 28 juli 2014

in de zaak 14-22

naar aanleiding van de klacht van:

de heer A

klager

tegen:

mr. E. .

advocaat te U.

verweerster

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief aan de raad van 31 januari 2014 met kenmerk RvT 13-0369, door de raad ontvangen op 3 februari 2014, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden - Nederland de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 2 juni 2014 in aanwezigheid van klager en verweerster. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3    De raad heeft kennis genomen van:

-    de onder 1.1. genoemde brief van de deken met de daaraan gehechte producties 1 tot en met 3, zoals vermeld op de inventarislijst.

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2    Verweerster heeft klager vanaf april 2012 als advocaat bijgestaan in verband met een door hem in te dienen naturalisatieverzoek, dat werd bemoeilijkt omdat door klager in 1998 aan de IND verstrekte Irakese identiteitskaarten waren kwijt geraakt.

2.3    Nadat klager hierover zelf enige brieven heeft geschreven heeft verweerster, nadat een toevoeging was aangevraagd ter zake schadevordering onrechtmatige overheidsdaad, in mei 2012 de gemeente Zeist benaderd met het verzoek kenbaar te maken welke documenten in deze omstandigheden voor een naturalisatie dienden te worden overgelegd.

2.4    Nadat daarop door de gemeente een antwoord was gegeven, waarmee geen naturalisatie binnen handbereik kwam heeft verweerster, na in juli eerst een vakgenoot te hebben geraadpleegd, in september 2012 een brief geschreven aan de Koninklijke Marechaussee (met kopie aan IND). In deze brief stelde verweerster aanwijzingen te hebben dat de identiteitsbewijzen naar de Vreemdelingendienst te Groningen waren verzonden en riep zij op een poging te ondernemen de identiteitsbewijzen boven tafel te krijgen.

2.5    Nadat verweerster vernam dat de Koninklijke Marechaussee deze documenten zou hebben gehad maar verzonden naar IND wendde zij zich in oktober tot IND met het verzoek actie te ondernemen. In november 2012 stuurde zij een rappel aan IND omdat niet werd gereageerd. Daarop is bij brief gedateerd 28 november 2012 (met datumstempel 30 november  2012) geantwoord dat vaker was gezocht naar deze documenten, dat niet meer gedaan kan worden en dat de aanvraag is afgehandeld.

2.6    Nadat klager op 27 november 2012 verweerster per mail vroeg wat de stand van zaken was, zette verweerster in een  bericht van 28 november 2012 uiteen dat het niet eenvoudig was een passende oplossing te vinden maar een zorgvuldige aanpak geboden was alvorens een procedure jegens IND te kunnen beginnen, waarbij verweerster wijst op het risico van een proceskostenveroordeling. Tegelijk suggereert verweerster de aanvraag naturalisatie toch te doen en de door instanties gemaakte fout te “gebruiken”.

2.7    Op 30 november 2012 stuurde verweerster klager een mail waarin zij uiteen zette welke vragen beantwoord dienden te worden alvorens schadevergoeding kon worden gevorderd en op welke andere wijze de voor naturalisatie benodigde documenten verkregen konden worden.

2.8    In maart 2013 stelde verweerster een brief op en gaf zij informatie waarmee klager zich kon wenden tot de Irakese ambassade te Den Haag. Tevens zette zij uiteen aan welke voorwaarden voldaan moest worden alvorens schadevergoeding in de vorm van gemaakte kosten kon worden gevorderd, te weten dat het moest gaan om noodzakelijk gemaakte kosten.

2.9    Eind april/ begin mei 2013 maakte klager met zijn gezinsleden een reis naar Irak ten einde daar identiteitsbewijzen op te halen.

2.10    In mei 2013 berichtte verweerster een verzoek tot schadevergoeding te zullen opstellen.

2.11    Bij mail van 10 juni 2013 vraagt klager naar de stand van zaken en bericht hij dat hij van eind juni tot eind augustus niet bereikbaar is.

2.12    Nadat zij op 25 juni 2013 berichtte dat nota’s vertaald dienden te worden, heeft verweerster op 25 september 2013 een met stukken onderbouwd verzoek tot schadevergoeding in verband door klager gemaakte kosten bij IND ingediend.

2.13    Bij mailbericht van 6 november 2013 drong klager er bij verweerster op aan haast te maken met de naturalisatie-aanvraag bij de gemeente en de gemeente uit te leggen dat geen juiste regels werden gehanteerd met betrekking tot de eisen die aan de voor naturalisatie benodigde documenten werden gesteld.

2.14    Op 8 november 2013 berichtte verweerster klager over het standpunt van de gemeente ter zake van de door klager in Irak verkregen identiteitspapieren. Deze zouden niet geschikt zijn om een naturalisatieverzoek op te baseren. Verweerster zette uiteen op welke wijze de papieren die voor een naturalisatie van klager en zijn gezinsleden benodigd waren, konden worden verkregen. 

2.15    Klager stelde op 10 november 2013 een aanklacht tegen IND bij de rechtbank te willen indienen.

2.16    Verweerster berichtte klager op 11 november 2013 over de uitkomst van door haar met de gemeente gevoerd overleg: daarin was naar voren gekomen dat naturalisatie toch op basis van verkregen identiteitspapieren kon plaats vinden. Verweerster bood daarvoor haar hulp aan.   

2.17    Op 18 november 2013 diende klager de onderhavige klacht in bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden - Nederland.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat verweerster:

a)    geen civiele procedure heeft aangevangen tegen de IND en de gemeente, ondanks het verzoek van klager daartoe;

b)    klager zelf de bewijzen heeft laten aanleveren;

c)    niet naar klager heeft geluisterd door geen aanklacht in te dienen.

4    VERWEER

Verweerster stelt wel degelijk werkzaamheden te hebben verricht. Er is door verweerster geen procedure opgestart omdat eerst moest komen vast te staan dat er schade is en dat deze het gevolg is van een fout die aan IND kan worden toegerekend. Verweerster heeft het nodige gedaan, en uiteindelijk ook een aansprakelijkheidsstelling gestuurd naar de gemeente. Ter voorkoming van het risico van een proceskostenveroordeling heeft verweerster het nodige gedaan om bewijs te verzamelen. Klager heeft niet altijd gereageerd op verzoeken van verweerster om informatie. 

5    BEOORDELING

5.1.    De raad heeft gezien het bepaalde in artikel 46 Advocatenwet mede tot taak de kwaliteit van de dienstverlening aan een cliënt te beoordelen indien deze daar over klaagt. Wel zal de tuchtrechter rekening hebben te houden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes - zoals over procesrisico en kostenrisico - waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Deze vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Tot die professionele standaard behoort dat de advocaat zijn opdracht schriftelijk vastlegt en prijsafspraken maakt, dat hij een inschatting van de kansen en risico’s van een eventuele procedure maakt en de cliënt daarover informeert. Tevens mag hij niet handelen in strijd met de kennelijke wil van zijn cliënt en zal hij voor belangrijke beslissingen expliciet toestemming aan de cliënt moeten vragen. De zaak zal aan de hand van deze norm worden beoordeeld.

5.2.    Klachtonderdelen (a) en (c) lenen zich voor een gezamenlijke behandeling. Gelet op hetgeen in  de stukken en ter zitting naar voren is gekomen is het de raad duidelijk dat het hier niet gaat om een eenvoudige maar om een complexe zaak. Dat verweerster daarbij, mede met het oog van een procesrisico, zorgvuldig heeft willen handelen door relevante informatie te verzamelen alvorens actie te ondernemen, is in het licht van de professionele standaard geboden. Verweerster heeft daarbij niet te weinig of onvoldoende gedaan, maar verschillende acties ondernomen ten einde goed voorbereid met een aansprakelijkheidsstelling te komen. Daarmee kan niet worden vastgesteld dat verweerster   heeft geweigerd een civiele procedure tegen de IND aan te vangen dan wel heeft geweigerd een aanklacht in te dienen. Dit betekent dat klachtonderdeel (a) en (c) ongegrond zijn.

5.3.    In de loop van de 19 maanden waar klager over spreekt heeft hij ongetwijfeld frustraties opgelopen in verband met het verloop van de naturalisatieprocedure en de onvindbaarheid van de zoekgeraakte  documenten. Verweerster heeft het nodige gedaan om de onderliggende problematiek inzake naturalisatie op te lossen.

Dat verweerster aan klager heeft gevraagd bewijzen aan te leveren is niet in strijd met de professionele standaard, maar behoort tot hetgeen zij in het kader van haar verantwoordelijkheid voor de goede behandeling van de zaak, dient te doen. Dit betekent dat ook klachtonderdeel (b) ongegrond is.

   BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart de klacht in al zijn onderdelen ongegrond.

Aldus gewezen door mr. M.J. Grapperhaus, voorzitter, mrs. A.D.G. Bakker, B.E.J.M. Tomlow, J.H. Brouwer, P.J.F.M. de Kerf, leden, bijgestaan door mr. P.H. Burger als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 28 juli 2014.

griffier    voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 28 juli 2014 per aangetekende brief verzonden aan:

-    klager

-    verweerster

en per gewone post aan:

-    de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden -Nederland

-    de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.