Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

17-02-2014

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2014:21

Zaaknummer

10-160 en 11-36

Inhoudsindicatie

Klacht tegen voormalig deken dat deze na overleg met de door de raad benoemde bewindvoerder van klager aan hem toestemming heeft gegeven om zich veel meer aan voorschotten toe te eigenen dan hem toekwam, en om daarbij  gebruik te maken van de rekening van zijn stichting derdengelden. Aldus heeft volgens klager de voormalig deken zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van diefstal c.q. verduistering. Ongegrond. De raad heeft bij in kracht van gewijsde gegane beslissing goedkeuring verleend aan de handelwijze van de bewindvoerder en de hoogte van het hem toekomende bedrag. De raad is aan die beslissing gebonden bij de beoordeling van de onderhavige klacht tegen de voormalig deken.

Uitspraak

Beslissing van 17 februari 2014

in de zaak 10-160 en 11-36

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:

verweerder (voorheen deken)

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    De klachten a en b (10-160) en c (11-36) waren eerder bij brieven van 28 april 2011 respectievelijk 12 mei 2011 ter kennis van de raad gebracht, en door de raad behandeld ter zitting 19 september 2011. Tegen de daarop door de raad genomen beslissing van 14 november 2011, waarbij klachtonderdeel c ongegrond is verklaard, en de beslissing op de onderdelen a en b is aangehouden in afwachting van nader onderzoek door de deken, heeft klager hoger beroep ingesteld. Het Hof van Discipline heeft bij beslissing van 19 oktober 2012 de beslissing van de raad bekrachtigd, en de zaak ter verdere afdoening verwezen naar de raad. De deken heeft vervolgens op verzoek van de raad het onderzoek van de klachten a en b hervat.

1.2    Bij brief aan de raad van 16 mei 2013, door de raad ontvangen op 17 mei 2013, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement [X] de klachten a en b (10-160) opnieuw ter kennis van de raad gebracht.  

1.3    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 18 november 2013 in aanwezigheid van klager. Verweerder heeft afgezien van verschijning. De zaak stond eerder geappointeerd op 30 september 2013. Op die dag is verweerder wel verschenen. De behandeling is toen op verzoek van klager aangehouden. Van de behandeling op 18 november 2013 is proces-verbaal opgemaakt.

1.4    De raad heeft kennis genomen van:

-    de onder 1.2 genoemde brief van de deken aan de raad met bijlagen

-    de onder 1.1 genoemde brief van de deken aan de raad van 28 april 2011 met bijlagen

-    de onder 1.1 genoemde brief van de deken aan de raad van 12 mei 2011 met bijlagen

-    de beslissing van de raad onder nummer 10-99b/c  d.d. 8 november 2010, gewezen op het verzoek van mr. [Z] tot vaststelling van de hem toekomende vergoeding.

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2    Verweerder heeft als deken op 6 juli 2010 verzocht klager te schorsen in de uitoefening van zijn praktijk als advocaat. Dit verzoek is toegewezen bij beslissing van de raad van 14 juli 2010. Bij die beslissing is tevens mr. [Z] benoemd tot rapporteur en bewindvoerder. Aan [Z] is daarbij een ten laste van klager of diens praktijkvennootschap te brengen vergoeding voor zijn te verrichten werkzaamheden toegekend van ten hoogste € 250,00 per uur ex btw en exclusief de kosten van administratieve ondersteuning en reiskosten, zulks met een maximum van voorshands 50 uur. [Z] is gemachtigd om hetgeen hem aan verschotten toekwam telkens als dat aan de orde was ten behoeve van zichzelf onder zich te nemen uit of af te zonderen van de tegoeden van de lopende rekeningen (niet zijnde de rekening derdengelden) van het kantoor van verweerder.

2.3    [Z] heeft bij brief d.d. 16 augustus 2010 aan de raad verslag uitgebracht van zijn bevindingen en werkzaamheden, en in zijn begeleidende brief daarbij verzocht om verhoging van het aantal uren tot de daadwerkelijk door hem bestede tijd, op dat moment 76 uur exclusief reistijd. Nadien zijn daar blijkens zijn op 27 september 2010 overgelegde urenstaat nog 6 uur bijgekomen. [Z] heeft verzocht hem naast de uurvergoeding voor in totaal 82 uur ook vergoeding toe te kennen voor reiskosten, kantoorkosten, griffierecht inzake een ontbindingsprocedure en administratieve ondersteuning. Tesamen met de uurvergoeding vermeerderd met de btw daarover kwam dit neer op een totaalbedrag van €25.935,00.

2.4    De raad heeft het verzoek van [Z] behandeld ter zitting van 4 oktober 2010 waar zowel [Z] als de deken zijn verschenen. Klager is toen, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.

2.5    Bij de behandeling van dat verzoek is aan de orde geweest dat [Z] uit hoofde van de hem daartoe verleende bevoegdheid ten laste van [klagers] Advocaten B.V. aan voorschotten op zijn eigen derdenrekening onder zich had genomen een totaalbedrag van € 25.583,06. Een gedeelte daarvan ad € 12.583,06 was afkomstig van een debiteur van klagers praktijkvennootschap die dat bedrag verschuldigd was terzake de overname van dossiers van klager.

2.6    Bij brief van 25 oktober 2010 heeft klager zich met de onderhavige klacht over verweerder tot de deken gewend.

2.7    De raad heeft bij beslissing d.d. 8 november 2010 op het verzoek van [Z] beslist. In deze beslissing is onder punt 6 overwogen dat '[Z] uit hoofde van de hem daartoe (…) verleende bevoegdheid ten laste van klagers advocaten B.V. aan voorschotten op zijn derdenrekening een totaal bedrag van € 25.583,06 onder zich heeft genomen. De beslissing luidt dat aan [Z] een vergoeding toekomt van € 25.935,00, en dat […] (klager, rvd) althans zijn praktijkvennootschap deze vergoeding zal betalen. De raad machtigt [Z] om deze vergoeding te betalen uit het depot op zijn, [Z]’, derdenrekening voor zover dat depot daartoe toereikend is. Deze beslissing is zonder dat daartegen hoger beroep was ingesteld in kracht van gewijsde gegaan.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

a)    na overleg met [Z] aan deze toestemming heeft gegeven om zich veel meer aan voorschotten toe te eigenen dan aan [Z] toekwam en zich aldus schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van diefstal c.q. verduistering;

b)    na overleg met [Z] aan deze toestemming heeft gegeven om op een oneigenlijke manier gebruik te maken van een aan hem ter beschikking staande rekening van een stichting derdengelden en ook een debiteur van klager te bewegen om een factuur te betalen op die rekening derdengelden.

3.2    Klager meent dat de rekening derdengelden niet bedoeld is om door misdrijf verkregen gelden te parkeren, en dat de feitelijke handelwijze van [Z] op basis van medeplegen aan verweerder valt toe te rekenen.

4    VERWEER

4.1    Verweerder erkent dat hij tijdens het onderzoek van [Z] meerdere malen telefonisch contact met deze heeft gehad. Hij ontkent echter hem ooit voor enige feitelijke of rechtshandeling toestemming te hebben gegeven. [Z] heeft hem daar ook niet om gevraagd. Het handelen van [Z] viel onder het toezicht van de raad van discipline die hem benoemd had en aan wie hij verslag uitbracht. Zij hebben met name gesproken over de overdracht van dossiers aan derden, de positie van de stichting derdengelden van klager en over het archief.

4.2    In het tuchtrecht is toerekening onbekend.

5    BEOORDELING

5.1    Blijkens overweging 6 van zijn beslissing van 8 november 2011 heeft de raad achteraf goedkeuring verleend aan de handelwijze van [Z] bij het voorlopig, in afwachting van een beslissing van de raad ter goedkeuring van  de door hem verzochte verhoging van het aantal uren, afscheiden van gelden op zijn derdenrekening, het verlangen van betaling door een derde op die derdenrekening daaronder begrepen. Ook de hoogte van het afgescheiden bedrag is door de raad akkoord bevonden, waar de raad heeft beslist dat aan [Z] een bedrag toekwam van € 25.935,00, iets meer dan het bedrag dat op de derdenrekening was afgescheiden, en dat [Z] deze vergoeding uit dat depot mocht betalen.

5.2    Nu de hiervoor genoemde beslissing van de raad in kracht van gewijsde is gegaan acht de raad zich daaraan gebonden. Wat verweerder ook tegen [Z] mocht hebben gezegd, met die beslissing staat vast dat [Z] het hem toekomende mocht betalen uit het depot op zijn rekening derdengelden.

5.3    Waar aan [Z] diens handelwijze niet kan worden verweten kan aan verweerder geen verwijt worden gemaakt terzake van medeplichtigheid, zodat de klacht tegen verweerder behoort te worden afgewezen.

BESLISSING

De raad van discipline:

De klachten van klager tegen verweerder zijn ongegrond.

Aldus gewezen door mr. S.H. Bokx-Boom, voorzitter, mrs. J.H. Brouwer, R.J.A. Dil, R.P.F. van der Mark en P.R.M. Noppen, leden, bijgestaan door mr. M.Y.A. Verhoeven als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 17 februari 2014.

griffier    voorzitter