Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

12-08-2014

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2014:209

Zaaknummer

14-028A

Inhoudsindicatie

Klacht tegen eigen advocaat wegens het nalaten toekomstig loon te vorderen en het uitblijven van beslag op de inboedel van de ex-werkgever. Klacht is ongegrond.

Inhoudsindicatie

 

Uitspraak

Beslissing van 12 augustus 2014

in de zaak 14-028A

naar aanleiding van de klacht van:

mevrouw

p/a mr.

klaagster

tegen:

mr.

advocaat te Amsterdam     

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief aan de raad van 4 februari 2014 met kenmerk 4013-1035, door de raad ontvangen op 6 februari 2014, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 16 juni 2014 in aanwezigheid van klaagster, bijgestaan door mr. L. en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3 De raad heeft kennis genomen van:

- De onder 1.1 genoemde brief van de deken met de in de inventarislijst genoemde stukken 1 t/m 10.

2 FEITEN

2.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2 Verweerder heeft klaagster vanaf 28 september 2011 bijstand verleend bij een arbeidsconflict met haar werkgever. Dit heeft geleid tot het sluiten van een vaststellingsovereenkomst op 13 oktober 2011. Toen de werkgever van klaagster deze overeenkomst niet nakwam heeft verweerder in een kort gedingprocedure betaling gevorderd van achterstallig loon over de maanden juli tot en met oktober 2011. Deze vordering is bij vonnis van 18 november 2011 toegewezen. Het salaris over de maand november 2011 is vervolgens niet voldaan. Verweerder heeft de werkgever op 11 januari 2012 gedagvaard in een bodemprocedure voor het achterstallig loon over de maand november 2011, vakantiegeld en het overleggen van specificaties en de jaaropgave 2011.

2.3 Bij vonnis van 5 maart 2012 is de vordering toegewezen, op straffe van een dwangsom van € 100,- voor iedere dag of een gedeelte daarvan dat de werkgever in gebreke bleef met een maximum van € 10.000,-. Verweerder heeft het vonnis op 14 maart 2012 laten betekenen, maar de werkgever bleef in verzuim. Vervolgens is beslag gelegd op de bankrekening van de werkgever, maar dit had geen resultaat. Verweerder heeft de directeur van de werkgever aansprakelijk gehouden voor nakoming van de beschikking, maar ook dat had geen resultaat. Op 8 januari 2013 is het faillissement van de werkgever uitgesproken.

2.4 Bij brief met bijlagen van 10 september 2013 heeft klaagster zich bij de deken beklaagd over verweerder. In diezelfde brief heeft klaagster verweerder aansprakelijk gesteld voor de opgelopen schade. Verweerder heeft de claim doorgestuurd naar zijn beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar en heeft met haar afgesproken dat de behandeling en beoordeling daarvan wordt uitgesteld totdat de tuchtrechter daarover een oordeel heeft gegeven.

2.5 Het faillissement is op 1 oktober 2013 opgeheven wegens de stand van de boedel. Aan de crediteuren kon geen uitkering worden gedaan. Om die reden kan klaagster geen aanspraak maken op hetgeen waartoe de werkgever is veroordeeld in het vonnis van 5 maart 2012.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a) hij niet voortvarend de belangen van klaagster heeft behartigd in een ontslagprocedure; en

b) weinig initiatief heeft getoond, als gevolg waarvan klaagster achterstallig loon en vakantiegeld is misgelopen.

3.2 Klaagster stelt ter toelichting op haar klachten dat verweerder in de kort gedingprocedure direct betaling van het salaris over november 2011, vakantiegeld en verstrekking van salarisstroken had moeten vorderen.

3.3 Daarnaast stelt klaagster dat verweerder het vonnis van 5 maart 2012 had moeten uitwinnen door beslag te leggen op de inventaris en niet op de bankrekening van de werkgever en de deurwaarder actiever had moeten aansturen bij de uitwinning van het vonnis.

4 VERWEER

4.1 Verweerder benadrukt dat er bewust voor is gekozen om het loon over de maand november 2011 niet te vorderen in de kort gedingprocedure, omdat dat loon op dat moment nog niet opeisbaar was en daarmee niet executeerbaar. Dit had derhalve tot een gedeeltelijke afwijzing kunnen leiden en kon om die reden van invloed zijn op de proceskostenveroordeling.

4.2 Toen het loon over november 2011 en de vakantietoeslag wel opeisbaar waren, is de betaling daarvan in een bodemprocedure gevorderd, wat alsnog tot veroordeling van de werkgever tot betaling van die bedragen heeft geleid. Naar het oordeel van verweerder heeft hij daarmee juist en adequaat gehandeld.

4.3 De omstandigheid dat de werkgever van klaagster geen uitvoering heeft gegeven aan het vonnis, is volgens verweerder niet aan hem te wijten. Met het betekenen van het vonnis en het leggen van derdenbeslag heeft verweerder naar zijn oordeel al het mogelijke gedaan om het vonnis te executeren. Verweerder betwist dat hij – zoals klaagster stelt – beslag had moeten leggen op de inventaris van de werkgever. Het bedrijf was ten tijde  van het vonnis al gesloten, zodat het niet mogelijk was om beslag te leggen op de inventaris van de werkgever.

4.4 Tot slot stelt verweerder zich op het standpunt dat klaagster niet tijdig heeft geklaagd.

5 BEOORDELING

Ontvankelijkheid

5.1 Alvorens de klacht inhoudelijk te behandelen, dient de raad te beoordelen of de klacht – zoals verweerder stelt – niet tijdig is ingediend en klaagster om die reden niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.

5.2 Bij een beroep op de tijd die is verstreken sinds de feiten waarover wordt geklaagd, dienen van geval tot geval twee belangen te worden afgewogen, te weten: enerzijds het ten gunste van klagers wegende maatschappelijk belang dat het optreden van een advocaat door de tuchtrechter kan worden getoetst; anderzijds het belang dat een advocaat heeft bij toepassing van het beginsel van rechtszekerheid. Dit beginsel houdt onder meer in, kort gezegd, dat een advocaat zich niet na een als onredelijk te beschouwen lange tijd nog bij deken en tuchtrechter moet verantwoorden voor zijn optreden van destijds. In het algemeen geldt dat als een klacht bij de deken is binnengekomen binnen een termijn van drie jaren nadat het feit waarover wordt  geklaagd zich heeft voorgedaan en de klager met de consequenties daarvan bekend is geworden, de redelijke termijn niet geschonden wordt geacht.

5.3 De klacht dateert van 10 september 2013 en heeft betrekking op het optreden van verweerder vanaf 1 november 2011, de datum waarop de kort gedingdagvaarding is uitgebracht. Nu de klacht ruim binnen de genoemde termijn van drie jaren bij de deken is binnengekomen en geen sprake is van omstandigheden die een uitzondering op deze algemene termijn rechtvaardigen, is de redelijke termijn waarbinnen dient te worden geklaagd niet geschonden. Klaagster is derhalve ontvankelijk in haar klacht.

Ad klachtonderdeel a)

5.4 Ten aanzien van klachtonderdeel a is de raad van oordeel dat verweerder niet kan worden verweten het loon over de maand november 2011 niet te hebben gevorderd in kort geding. Dit loon was ten tijde van het uitbrengen van de kort gedingdagvaarding nog niet opeisbaar en om die reden zou een eventuele veroordeling tot betaling van het loon over die maand niet toewijsbaar zijn geweest. Bovendien heeft verweerder dit loon kort nadat het opeisbaar was, alsnog gevorderd, tezamen met de vakantietoeslag en het overleggen van specificaties en jaaropgave 2011. Om die reden kan niet gezegd worden dat verweerder de belangen van klaagster niet voortvarend zou hebben behandeld. Klachtonderdeel a is om die reden ongegrond.

Ad klachtonderdeel b)

5.5 Ten aanzien van klachtonderdeel b overweegt de raad dat het niet aan verweerder is te wijten dat de executie van het vonnis tegen de werkgever van klaagster niet mogelijk is gebleken. Verweerder heeft het vonnis laten betekenen en beslag gelegd op de bankrekening van de werkgever. Ook heeft verweerder de directeur van de werkgever persoonlijk aansprakelijk gesteld en heeft verweerder de directeur van de werkgever herhaaldelijk benaderd om naleving van het vonnis te bewerkstelligen. Dat verweerder geen beslag heeft gelegd op de inventaris van de werkgever acht de raad begrijpelijk,  nu het bedrijf inmiddels was gesloten. In het licht van het voorgaande is de raad van oordeel dat verweerder juist en adequaat heeft gehandeld bij de executie van het vonnis. Klachtonderdeel b is om die reden eveneens ongegrond.

BESLISSING

De raad van discipline:

Verklaart de klacht in al haar onderdelen ongegrond.

 

Aldus gewezen door mr. D.H. Steenmetser-Bakker, voorzitter, mrs. E.C. Gelok, S. van Andel, G.J.W. Pulles en A.M. Vogelzang, leden, bijgestaan door mr. A.C. Beijering-Beck als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 12 augustus 2014.

griffier voorzitter

 

Deze beslissing is in afschrift op 12 augustus 2014 per aangetekende brief verzonden aan:

- klaagster

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement  Amsterdam     

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

- klaagster

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.  Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek

b.  Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek.

Indien u bij de griffie van het Hof van Discipline een stuk wenst af te geven en daarvoor een ontvangstbewijs wenst te ontvangen, dient u tijdig contact op te nemen teneinde er zeker van te zijn dat het stuk onder verkrijging van de ontvangstbevestiging kan worden afgegeven.

c.  Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl