Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

02-09-2014

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2014:228

Zaaknummer

14-135NH

Inhoudsindicatie

Bezwaar van de deken dat een valselijk opgemaakte brief als bewijsstuk is overgelegd in het onderzoek naar aanleiding van een klacht. Dekenbezwaar gegrond en maatregel van onvoorwaardelijke schorsing voor de duur van twee maanden.

Uitspraak

Beslissing van 2 september 2014

in de zaak 14-135NH

naar aanleiding van het bezwaar van:

de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement

klager

tegen:

mr.

advocaat te

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief aan de raad van 22 mei 2014 met kenmerk td/md/13-137, door de raad ontvangen op 26 mei 2014, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland het bezwaar ter kennis van de raad gebracht.

1.2 Het bezwaar is behandeld ter zitting van de raad van 7 juli 2014 in aanwezigheid van partijen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3 De raad heeft kennis genomen van de in §1.1 bedoelde brief van de deken aan de raad en van de stukken 1 tot en met 15 van de bij die brief gevoegde inventarislijst.

2 FEITEN

2.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2 De deken heeft onderzoek verricht naar aanleiding van een klacht van de heer X. over verweerder, op welke klacht, met zaaknummer 14-136NH, bij beslissing van de raad van heden is beslist.

2.3 Verweerder heeft de deken bij brief van 1 juli 2013, in het kader van het onderzoek naar aanleiding van voormelde klacht met zaaknummer 14-136NH, verschillende documenten toegestuurd.

2.4 Eén van de aan de deken toegestuurde documenten is een brief die verweerder “prod.G=bevestiging.gesprek 4 oktober 2011” heeft genoemd. In de desbetreffende brief, gedateerd 5 oktober 2011, schrijft verweerder onder meer het volgende aan de heer X.:

“Naar aanleiding van onze onderhoud bij mij op kantoor d.d. 4 oktober 2011 bevestig ik kort hetgeen wij hebben besproken.

Ik heb u gedurende onze onderhoud aangegeven dat ik u NIET wenste bij te staan op basis van een toevoeging,te meer uit mijn telefonische onderhoud, met mijn voorganger,[mr. J.], in uw aanwezigheid, reeds bleek dat er een grote en reële risico aanwezig is dat ik GEEN toevoeging zal kunnen verkrijgen zijdens de Raad voor Rechtsbijstand.

(…)

Hierop gaf u mij aan te willen nadenken over een en ander en nam u uw dossier mee. Ik vertelde u mij enkel terug te bellen voor een afspraak indien u bereid bent om mij een bedrag ad 1500 euro’s inclusief BTW te betalen voor de bijstand in uw strafzaak bij de Rechtbank Amsterdam (…)”

2.5 Tot de documenten die verweerder bij brief van 1 juli 2013 aan de deken heeft overgelegd behoort ook een brief, door verweerder genoemd “Prod.H=Bevestiging.brief,(ook van de betaling) 12 oktober 2011”. In die brief van 12 oktober 2011 schrijft verweerder onder meer het volgende aan de heer X.:

“Naar aanleiding van onze onderhoud van gisteren ,in aanwezigheid van [mr G.], hebben wij een en ander besproken,hetgeen ik bij deze gaarne bevestig.

(…)

U heeft, conform onze akkoord van eerder, mij de overeengekomen betaling verricht.U bent mij niets meer verschuldigd.

Na ontvangst van dit bedrag gaf ik u ,in aanwezigheid van [mr G.] ,een betaalbewijs en conform mijn toezegging bevestig ik tevens uw betaling aan mij”

2.6 Op 10 oktober 2013 heeft de deken verweerder verzocht een bewijsstuk te sturen waaruit blijkt dat de betaling van de heer X. van € 1.500,- in de boekhouding is verwerkt.

2.7 In antwoord op de brief van de deken van 10 oktober 2013 schrijft verweerder bij brief van 13 november 2013 onder meer het volgende aan de deken:

“Met de excuses mijnerzijds naar u en de heer [X.] toe, doe ik u bijgaand toekomen mijn reactie en de bevestigingsbrief die ik indertijd aan de heer [X.] heb verzonden om zijn betaling aan mij te bevestigen.

Daar ik in dienst was bij [mr. G.] deed ik de heer [X.] toekomen een factuur voor zijn boekhouding en een bevestiging van betaling toekomen.

(…)

Bijlagen: brief bevestiging betaling aan de heer [X.]+factuur”

2.8 Bij de brief van 13 november 2013 werd als bijlage gevoegd een brief gedateerd 5 oktober 2011 inzake “bevestiging betaling”. In laatstbedoelde brief schrijft verweerder onder meer het volgende:

“Geachte heer [X.],

Gedurende onze onderhoud van 4 oktober 2011 heeft u aan mij een betaling ad 1500 (vijftien honderd)euro's voldaan als honorarium voor mijn bijstand in uw strafzaak.

Hoewel ik u als bewijs van betaling reeds direct een kwitantie van betaling heb overhandigd,bevestig ik, conform mijn toezegging van gister, ook uw betaling per brief.

Dit schrijven doe ik u toekomen met mijn factuur opdat u over deze factuur beschikt voor uw boekhouding.”

2.9 Bij brief van 28 november 2013 schrijft de deken onder meer het volgende aan verweerder:

“Op 10 oktober 2013 heb ik u verzocht een bewijsstuk te sturen waaruit blijkt dat de betaling van €1.500,-- is verwerkt in uw boekhouding. Ik krijg op 13 november 2013 van u een brief, gedateerd 5 oktober 2011, met daarbij als bijlage een factuur.

(…)

Uit de eerder door u overhandigde stukken blijkt mij dat u op 12 oktober 2011 een bespreking bevestigt en in deze brief ook bevestigt dat u betaling hebt ontvangen.

(…)

Ik kan een en ander niet rijmen en hou het er vooralsnog op dat de bij 13 november 2013 meegestuurde betalingsbevestiging van 5 oktober 2013 [lees: 2011] als ook de factuur van 5 oktober 2013 [lees: 2011] naderhand zijn opgemaakt. Ik zie graag omgaand uw reactie tegemoet.”

2.10 Op 3 januari 2014 schrijft verweerder onder meer het volgende aan de deken:

“Bijgaand op uw verzoek mijn respons die ik eerder telefonisch aan u meedeelde.

Ik gaf u aan dat ik een en ander van mijn schrijven d.d. 13 november 2013 in de haast/paniek is opgesteld.

(…)

Deswege heb ik in de haast deze foutieve productie opgesteld, waaraan direct te zien is dat deze inhoudelijk onjuist zijn.

"Ik merk op dat u gedurende onze onderhoud van 4 oktober 2013 dit gehele bedrag heeft voldaan” staat er in mijn schrijven d.d.13 november 2013. Reeds uit het feit dat deze zaak zich niet in 2013 maar in 2011 en 2012 ,een omstandigheid dat zonneklaar is indiceert dat het hier gaat om een product van chaos en niet van een boze opzet.

Los daarvan had en heb ik ten zeerste spijt van mijn optreden in deze, ik had pas op de plaats moeten doen en met u moeten overleggen.

Voor mijn optreden bied ik u nogmaals oprecht mijn excuses aan.”

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij in het kader van het onderzoek naar de klacht een valselijk opgemaakte brief als bewijsstuk heeft overgelegd en daarmee het vertrouwen in de advocatuur heeft geschaad.

4 VERWEER

4.1 Verweerder wijt zijn handelen aan psychische problemen. De brief van 13 november 2013 is in de haast opgesteld en onjuist. De heer X. heeft op 11 en niet op 4 oktober 2011 de betaling verricht.

 

5 BEOORDELING

5.1 Ter zitting heeft verweerder erkend dat de in § 2.8 vermelde brief van 5 oktober 2011 is geantedateerd, dat deze in 2013 is opgesteld en nimmer is verstuurd aan de heer X.

5.2 Verweerder heeft geen afdoende verklaring kunnen geven voor het naast elkaar bestaan van de in § 2.4 bedoelde brief van 5 oktober 2011 en de in § 2.8 bedoelde brief met factuur die eveneens is gedateerd op 5 oktober 2011. De raad acht het niet aannemelijk dat de brief van 13 november 2013 en de daarbij gevoegde bijlagen het resultaat zijn van een in de haast gemaakte vergissing, integendeel. De brief van 13 november  2013 en de daarbij overgelegde brief met factuur gedateerd op 5 oktober 2011 kunnen niet anders worden begrepen dan een welbewuste poging om de deken te misleiden. Daarbij neemt de raad in aanmerking dat deze brief met factuur is afgedrukt op het toenmalige briefpapier van verweerder, zoals dat in 2011 werd gebruikt, terwijl verweerder heeft erkend dat deze stukken in 2013 zijn opgesteld. Dit onderstreept dat verweerder heeft gepoogd om deze stukken authentiek te laten lijken. Het dekenbezwaar is gegrond.

6 MAATREGEL

6.1 De raad rekent het verweerder zwaar aan dat hij heeft getracht de deken te misleiden met achteraf geconstrueerde correspondentie. De raad is van oordeel dat de ernst van de feiten, in combinatie met verweerders antecedenten, de maatregel van onvoorwaardelijke schorsing voor de duur van twee maanden rechtvaardigt.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart het dekenbezwaar gegrond;

- legt aan verweerder op de maatregel van schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van twee maanden;

- bepaalt dat de schorsing ingaat op de eerste dag dat deze beslissing onherroepelijk is, met dien verstande dat de schorsing pas ingaat na afloop van eerder onherroepelijk geworden schorsingen.

Aldus gewezen door mr. J. Blokland, voorzitter, mrs G. Kaaij, N.M.N. Klazinga,

B. Roodveldt en C. Wiggers, leden, bijgestaan door mr. S.H. van den Ende als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 2 september 2014.

griffier voorzitter

 

 

Deze beslissing is in afschrift op 2 september 2014 per aangetekende brief verzonden aan:

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland     

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.  Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 9679, 4801 LT Breda

b. Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Thorbeckeplein 8, 4812 LS Breda.

Indien u bij de griffie van het Hof van Discipline een stuk wenst af te geven en daarvoor een ontvangstbewijs wenst te ontvangen, dient u tijdig contact op te nemen teneinde er zeker van te zijn dat het stuk onder verkrijging van de ontvangstbevestiging kan worden afgegeven.

c.  Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl