Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

08-09-2014

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2014:279

Zaaknummer

14-60

Inhoudsindicatie

Klaagster ontvankelijk in haar klacht. Eerdere klacht, die gegrond is verklaard, staat niet aan een nieuwe klacht in de weg, nu deze nieuwe klacht feiten betreft die zich hebben voorgedaan na afwikkeling van de eerste klacht.

Inhoudsindicatie

Verweerder handelde klachtwaardig door het dossier aanvankelijk onder zich te houden en zich te beroepen op een retentierecht. Eerste klacht zag op de kwaliteit van de dienstverlening van verweerder en diens declaratiegedrag, welke klacht gegrond is verklaard. Het kantoor van verweerder is gefailleerd. Verweerder kocht van de curator de vordering en het dossier van klaagster. Klaagster wilde niet dat verweerder de behandeling van de zaak weer op zich nam en vorderde afgifte van het dossier. Verweerder beriep zich op een retentierecht. Gelet op de gegrond verklaarde klacht die betrekking had op de nog openstaande declaratie en de kwaliteit van dienstverlening, had verweerder zich niet op een retentierecht mogen beroepen.

Inhoudsindicatie

Het verwijt dat verweerder een deel van het dossier heeft zoekgemaakt is niet komen vast te staan.

Uitspraak

Beslissing van 8 september 2014

in de zaak 14-60

naar aanleiding van de klacht van:

[    ]

klaagster

tegen:

[    ]

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief aan de raad van 17 april 2014 met kenmerk RvT 13-0192/LB/ml, door de raad ontvangen op 28 april 2014, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 16 juni 2014 in aanwezigheid van klaagster en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3    De raad heeft kennis genomen van:

-    de in 1.1 genoemde brief van de deken aan de raad en van de stukken zoals vermeld op de bij de brief gevoegde inventarislijst;

-    een brief van 9 mei 2014 van klaagster aan de raad;

-    een brief van verweerder van 30 mei 2014 met daarbij gevoegd kopieën van deel IV van het originele dossier;

-    een brief van klaagster van 6 juni 2014, ingekomen bij de raad op 10 juni 2014 met daarbij gevoegd nog enige stukken.

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2    Verweerder, althans diens voormalige kantoor, heeft klaagster bijgestaan in een kwestie met betrekking tot een pand in Amsterdam waarvan klaagster eigenaar is. 

2.3    Klaagster heeft over de wijze waarop verweerder en diens kantoorgenoten klaagster in de kwestie hebben bijgestaan en over de omvang van het in rekening gebracht honorarium in 2010 een klacht ingediend, die door de Raad en het Hof van Discipline gegrond is verklaard. De beslissing van het Hof van Discipline is op 3 juni 2013 gewezen.

2.4    Het kantoor waaraan verweerder was verbonden – de besloten vennootschap W. Advocaten A. B.V. – is op 24 mei 2012 failliet verklaard. Bestuurder en mede-eigenaar (50% aandeelhouder) was E. B.V., van welke vennootschap verweerder enig bestuurder en aandeelhouder is. Een beperkt aantal debiteuren en de daarbij behorende dossiers die in behandeling bij de failliete vennootschap waren, zijn door de curator verkocht aan verweerder voor een bedrag van € 1,--.  Het dossier van klaagster was onderdeel van deze transactie. Klaagster is niet gekend in de overdracht van het dossier.  Klaagster is reeds in 2010 naar een andere advocaat overgestapt.

2.5    Klaagster wilde niet dat verweerder de kwestie voor haar behandelde en heeft verweerder verzocht het dossier over te dragen aan de opvolgend advocaat mr. H. Verweerder heeft dit geweigerd en zich beroepen op zijn retentierecht, zolang klaagster de nog openstaande vordering van € 8.838,45, die verweerder van de curator had gekocht, niet had voldaan. Klaagster heeft zich wederom tot de Deken gewend die heeft bemiddeld in het kader van de afgifte van het dossier. Bij brief van 13 juni 2013 heeft de Deken er bij verweerder op aangedrongen dat hij het dossier per omgaande zou afstaan aan klaagster, nu hij het dossier zonder instemming van klaagster onder zich had. De Deken overwoog een dekenbezwaar in te dienen indien verweerder  niet tot afgifte van het dossier zou overgaan.

2.6    Bij brief van 16 juli 2013 met bijlagen heeft klaagster zich bij de deken beklaagd over de gang van zaken. Op 18 november 2013 heeft een gesprek op het kantoor van de Deken plaatsgevonden. Het dossier is in december 2013 op het kantoor van de Deken gedeponeerd, waar het enige tijd is blijven liggen. Klaagster heeft in januari 2014 het dossier ingezien en gesteld dat een deel van het dossier ontbreekt. Klaagster wilde de beschikking over het dossier in verband met een cassatieadvies uit te brengen door mr. Van den Steenhoven. Klaagster heeft het dossier niet lang daarna opgehaald.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

a)    te weigeren het dossier over te dragen aan haar opvolgend advocaten mr. H. en mr. V.;

b)    een deel van het dossier – betreffende de periode vanaf 5 augustus 2009 tot begin 2010 – zoek te laten raken.

3.2    Klaagster heeft ter onderbouwing van haar klacht aangedrongen op het horen van de Deken als getuige, nu hij zou kunnen verklaren dat het dossier niet volledig is afgedragen door verweerder en een deel van het dossier zoek is geraakt. De raad ziet echter in de stellingen van klaagster onvoldoende aanleiding de Deken als getuige op te roepen, nu niet aannemelijk is dat de Deken zich inhoudelijk met het dossier heeft bemoeid en derhalve niet te verwachten is dat hij zich over de omvang en volledigheid van het dossier zal kunnen uitlaten.

4    VERWEER

4.1    Verweerder heeft primair gesteld dat klaagster niet ontvankelijk is, nu klaagster al eerder klachten tegen verweerder heeft ingediend en op deze klachten onherroepelijk is beslist.

4.2    Verweerder is voorts van mening dat hij zich met recht op zijn retentierecht kon beroepen, nu hij als privé persoon en derhalve niet als advocaat, de vordering en het dossier van de curator heeft gekocht.

4.3    Verweerder stelt, na enig onderzoek bij een voormalig medewerker die het dossier destijds heeft behandeld, dat het volledige dossier is overgedragen. Voorts stelt verweerder dat klaagster geen belang bij het klachtonderdeel b. heeft, nu zij afschrift van alle stukken heeft.

5    BEOORDELING

5.1    Verweerder heeft aangevoerd dat klaagster niet ontvankelijk zou zijn in haar klacht, omdat verweerster reeds eerder, in 2010, zich over verweerder heeft beklaagd. Het zou klaagster niet vrijstaan om opnieuw een klacht in te dienen, nu op de klachten reeds onherroepelijk door het Hof van Discipline is beslist. De verweten gedragingen van verweerder  hebben zich voorgedaan nadat het Hof van Discipline zijn beslissing heeft genomen. De klacht heeft betrekking op andere gedragingen van verweerder dan waarover het Hof van Discipline heeft beslist. Klaagster is derhalve ontvankelijk in haar klacht.

Klachtonderdeel a.

5.2    Verweerder had het dossier van klaagster onder zich omdat hij de openstaande vordering ad € 8.838,45 en dientengevolge het dossier van de curator in 2012 heeft overgenomen. Reeds in 2010 heeft klaagster verweerder verzocht het dossier over te dragen aan een opvolgend advocaat. Toen al wilde verweerder daaraan niet zonder meer meewerken omdat van het totaal gedeclareerde bedrag van   € 39.234,58 nog een bedrag van € 8.838,45 openstond. Verweerder was slechts bereid het dossier af te staan, indien klaagster het bedrag onder de Deken zou storten.

5.3    Onderdeel van de eerste klacht die klaagster tegen verweerder in 2010 indiende, was het declaratiegedrag van verweerder. Het klachtonderdeel dat betrekking had op het declaratiegedrag van verweerder is door de Raad van Discipline gegrond verklaard, welk oordeel in hoger beroep onbestreden was en dus onherroepelijk is.

5.4    Kern van de gegrond verklaarde klacht is het feit dat verweerder in relatie tot de gemaakte afspraken veel meer in rekening heeft gebracht dan verweerder aanvankelijk aan klaagster heeft voorgehouden en dat zijn dienstverlening ondermaats was.

5.5    Tegen de achtergrond van de gegrond verklaarde eerste klacht handelde verweerder klachtwaardig door zich te beroepen op een retentierecht in verband met de openstaande vordering voor het dossier van klaagster dat verweerder bovendien zonder toestemming van klaagster onder zich kreeg en onder zich hield .

5.6    Het verweer dat verweerder slechts als privépersoon het dossier onder zich hield gaat bovendien niet op. En ook al zou er van moeten worden uitgegaan dat verweerder handelde als privépersoon, dan staat het handelen van verweerder toch ter beoordeling van de tuchtrechter, indien het vertrouwen in de advocatuur door dat optreden van verweerder wordt geschaad.     Nu verweerder in het verleden als advocaat bemoeienis heeft gehad met het dossier en in het kader van de voor die bemoeienis aan klaagster in rekening gebrachte bedragen een klacht tegen hem als advocaat gegrond zag verklaard, diende verweerder te begrijpen dat klaagster zich verzette tegen het feit dat verweerder in welke hoedanigheid ook het dossier onder zich had en hield. Verweerder had zich ook vanwege dit gebrek aan toestemming van klaagster niet mogen beroepen op retentie van het dossier. Klachtonderdeel a. is gegrond.

Klachtonderdeel b.

5.7    De stellingen van klaagster dat een deel van het dossier ontbrak, heeft verweerder gemotiveerd betwist. Klaagster heeft haar stellingen niet nader feitelijk onderbouwd. Weliswaar heeft klaagster aangedrongen op het horen van de Deken als getuige, doch de raad zal, zoals reeds onder  3.2 van deze beslissing overwogen, hiertoe niet over gaan. Nu klachtonderdeel b. niet is komen vast te staan is de klachtonderdeel b. ongegrond.

BESLISSING

De raad van discipline:

Verklaart klachtonderdeel a. gegrond en klachtonderdeel b. ongegrond

De raad van discipline legt aan verweerder een enkele waarschuwing op.

Aldus gewezen door mr. H.M.M. Steenberghe, voorzitter, mrs. R.J.A. Dil, L.A.M.J. Pütz, C.J. Lunenberg-Demenint en J.R.O. Dantuma, leden, bijgestaan door mr. P.J.G. van den Boom als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 8 september 2014.

griffier    voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 8 september 2014 per aangetekende post verzonden aan:

-    klaagster

-    verweerder

-    de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland

-    de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.